EXTRA RIJHULPMIDDELEN
Rijden
Als een snelheid in het geheugen is
vastgelegd en de functie
snelheidsregelaar is ingeschakeld,
kunt u uw voet van het gaspedaal
nemen.
Let op: u moet de voeten
dicht bij de pedalen te
houden om te kunnen
ingrijpen bij
noodsituaties.
Veranderen van de gekozen
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid
veranderen door een aantal keren te
drukken op:
– de schakelaar 4 (SET/-) om de
snelheid te verlagen;
– de schakelaar 5 (SET/+) om de
snelheid te verhogen.
Opmerking: Druk op een van de
schakelaars en houd deze ingedrukt
om de snelheid trapsgewijs te wijzigen.
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd
verhogen door het gaspedaal in te
drukken.
Zo lang u te snel rijdt, knippert de
ingestelde snelheid rood op het
instrumentenpaneel. Laat daarna het
gaspedaal los: na enkele seconden
gaat uw auto automatisch weer met de
oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de ingestelde
snelheid vast te houden
In het geval van een steile afdaling kan
het zijn dat het systeem de
kruissnelheid niet kan aanhouden: de
opgeslagen snelheid knippert rood op
het instrumentenpaneel en er klinkt
regelmatig een pieptoon om u te
waarschuwen.
Als de functie
snelheidsregelaar niet
meer beschikbaar is (na
verschillende pogingen
om deze te activeren), neemt u
contact op met een erkende
dealer.
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u
drukt op:
– de schakelaar 2 (0);
– het rempedaal;
– trap het koppelingspedaal in of
schakel naar neutraal (automatische
versnellingsbak);
– afhankelijk van het voertuig, het
koppelingspedaal gedurende langere
tijd of bij langdurige neutraalstand.
De ingestelde snelheid wordt
opgeslagen en op het
instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Oproepen van de ingestelde
snelheid
3
R i j d e n - 2 3 5