ALLE VOEDINGSBRONNEN MOETEN WORDEN UITGESCHAKELD EN
GELABELD WANNEER U VERBINDINGEN CONTROLEERT. EEN ELEKTRISCHE
SCHOK KAN ERNSTIG PERSOONLIJK LETSEL OF DE DOOD TOT GEVOLG
HEBBEN.
2. Controleer het voltage van de stroomtoevoer van de unit; deze moet zich binnen de
toegestane ±10% tolerantie bevinden. De onbalans gekoppelde spanning tussen
fasen mag niet meer zijn dan ±3%.
3. Zorg ervoor dat alle randapparatuur in werking is en dat een adequate koel-belasting
beschikbaar is voor het opstarten.
4. Zorg dat alle flensverbindingen strak genoeg zitten om verlies van koelmiddel te
voorkomen. Vervang afsluitverzegelingen altijd.
5. De systeemschakelaar Q0 dient in de "Stop" positie te staan, en de Aan/Uit-
schakelaars Q1 en Q2 moeten zijn ingesteld op "Stop". Zet de hoofdschakelaar voor
elektriciteitsvoorziening en de control afkoppelschakelaars "on" (aan). Dit stelt de
carterverwarming (PCV) in werking. Wacht minimaal 12 uur voordat u de unit start.
Zet de aardlekschakelaars van de compressor op de "off" positie totdat de unit wordt
gestart.
6. Open de optionele compressorzuigleiding-vlinderklep alsmede de vloeistofleiding-
afsluiters, drukontlast-kleppen van de compressor.
7. Onlucht de water-zijde van de verdamper en de systeemleidingen. Open alle
waterstromingskleppen en start de gekoeld waterpomp. Controleer alle leidingen
voor lekkage en controleer nogmaals of er lucht in het systeem zit. Verifieer het
debiet door de drukvermindering van de verdamper te controleren en de curves voor
drukvermindering te raadplegen in de installatiehandleiding, IMM AGSC-2.
8. De volgende tabel toont de benodigde glycol-concentraties voor bescherming tegen
bevriezing.
Tabel 2, Bescherming tegen bevriezing
Temperatuur
Opmerkingen:
1.
Deze temperaturen zijn slechts voorbeelden en zijn mogelijk niet geschikt voor elke situatie. Voor een
uitgebreidere beveiligingsmarge kunt u over het algemeen het best een temperatuur selecteren die
tenminste 10
worden aangepast voor oplossingen die minder dan 25% glycol bevatten.
2.
Glycol met een concentratie van minder dan 25% wordt niet aanbevolen vanwege het potentieel voor
bacteriële groei en de vermindering van efficiëntie bij warmtetransport.
D - EOMWC00310-12NL
!
Voor bescherming tegen bevriezing
°F (° ° ° ° C)
Ethyleenglycol
20 (6.7)
16
10 (-12.2)
25
0 (-17.8)
33
-10 (-23.3)
39
-20 (-28.9)
44
-30 (-34.4)
48
-40 (-40.0)
52
-50 (-45.6)
56
-60 (-51.1)
60
°
F lager is dan de verwachte laagste omgevingstemperatuur. Inhibitor-niveaus moeten
- 59 -
GEVAAR [DANGER]
Percentage Benodigd Volume Glycol Concentratie
Propyleenglycol
Ethyleenglycol
18
29
36
42
46
50
54
57
60
Voor bescherming tegen barsten
Propyleenglycol
11
12
17
20
22
24
26
28
30
30
30
33
30
35
30
35
30
35