36
• Elke uitgang kan worden uitgeschakeld of geconfigureerd op een parameter en kan worden aangesloten op een datalogger.
• Het huidige signaal is evenredig aan de toegewezen schaal van de toegewezen parameter AO1 pH, AO2 ORP,
AO3 temperatuur.
• Als u het uitvoersignaal wilt toewijzen, selecteert u de minimum- en maximumgrenswaarden voor de parameter. De maximale
en minimale waarden voor elke parameter worden gedefinieerd in het menu Parameterinstellingen.
Voorbeeld
Als de pH bijvoorbeeld is toegewezen aan analoge uitvoer 1 (AO1) en de minimale en maximale analoge uitvoerlimieten 0 en 14
pH zijn, komt het volledige bereik overeen met 4 en 20 mA, respectivelijk (voorbeeld 1).
Een betere resolutie van analoge uitgang kan worden verkregen als de grenzen zijn ingesteld, waardoor het bereik wordt beperkt
(voorbeeld 2).
De uitgangsstroom is ingesteld op 0 mA wanneer de analoge uitgang is uitgeschakeld. Onderbereik genereert 4 mA terwijl een
overbereik 20 mA genereert.
7. GEBRUIK
7.1. KALIBRATIE
pH-kalibratie
De controller kan de pH-elektrode automatisch kalibreren op één of twee punten (4,01, 7,01, 10,01 pH).
De elektrode dient gekalibreerd te worden:
• alvorens in het systeem te installeren
• na het vervangen van de elektrode
• als grotere nauwkeurigheid nodig is
• na onderhoud
Gebruik