Inbedrijfstelling
N
Het toerental voor de pomp met vast toerental aanpassen
▪ Begin met de maximale toerentalinstelling.
▪ Controleer of de circulatiepomp draait door te luisteren, een hand op de circulatiepomp te leggen en te luisteren of u lucht in het
systeem hoort.
▪ Wanneer er flow wordt gedetecteerd, gewoonlijk binnen 60 seconden, verlaagt u de ingestelde waarde totdat de F in de stan-
daardweergave verdwijnt.
N
▪ Stel het toerental op de pomp in op een waarde waarbij voldoende flow is gewaarborgd.
▪ Controleer of het temperatuurverschil (het verschil tussen de aanvoerleiding en de retourleiding) 7-10 °C bedraagt. Het tempera-
tuurverschil kunt u controleren via het menu INFORMATIE; zie onderstaande beschrijving.
Het temperatuurverschil controleren
N
De volgende instellingen maakt u via in het menu INFORMATIE. Als u nog niet in het menu INFORMATIE staat, gaat u naar het menu
INFORMATIE door in de standaardweergave op het pijltje naar links (<) te drukken. Gebruik + of – om in het menu omhoog en omlaag te
gaan.
▪ MENU INFORMATIE
▪ BEDRIJFSGEGEVENS
▪ AANV.LEIDING/RETOURLEIDING
9.3
Klep terugplaatsen
Na voltooiing van de controles en tests moet de voor-/zijklep worden teruggeplaatst op het buitengedeelte.
44
DHP-iQ
Een hoge instelling kan leiden tot lawaai en trillingen in het verwar-
mingssysteem.
Een te lage instelling kan leiden tot circulatieflowalarmen wegens een
te hoge druk of een te lage verwarmingstemperatuur.
Als er geen flow wordt gedetecteerd, moet u het systeem op
lucht controleren en zo nodig ontluchten. Zie het hoofdstuk
"Vullen en ontluchten". Controleer ook of de flowsensor in de
juiste richting is geplaatst (controleer de pijl op de flowsensor)
en of alle kleppen van het verwarmingssysteem open zijn.
De tijd die nodig is om een correcte en stabiele uitlezing van het tem-
peratuurverschil te krijgen, hangt af van de grootte van het verwar-
mingssysteem.
VIJSQ110
Danfoss Heating Solutions