draaien (met de klok mee) of door een krachtige pompbeweging bij
apparaten met een drukknopventiel.
5. Pomp de manchet op terwijl u de manometer voortdurend in het
oog houdt. Pomp zo lang tot de wijzer van de manometer op ca.
30 mmHg boven uw gebruikelijke bloeddruk staat. Als u niettemin
kloppende geluiden hoort met de stethoscoop, pompt u verder
tot u geen geluiden meer waarneemt, dus tot de doorbloeding is
onderbroken.
6. Open het ventiel door de luchtuitlaatschroef te draaien (tegen de
klok in) of de drukknop in te drukken. De uitstroomsnelheid moet
volgens de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) 2 tot 3 mmHg per
seconde bedragen.
Om een uitleesfout te vermijden, leest u de drukwaarden verticaal
ten opzichte van de schaalverdeling af.
7. Bij het eerste duidelijke slagadergeluid (kloppend geluid) in
de stethoscoop leest u op de manometerschaal de systolische
(bovenste) bloeddrukwaarde af.
Bij het laatste hoorbare slagadergeluid leest u de diastolische
(onderste) bloeddrukwaarde af.
Bij de auscultatoire meting wordt het volgende aanbevolen:
- bij volwassenen fase V (K5)
- bij kinderen in de leeftijd van 3 tot 12 jaar fase IV (K4)
- bij zwangere vrouwen fase V (K5), met uitzondering van:
degenen bij wie bij een ontluchte manchet tonen hoorbaar zijn; in
dat geval moet fase IV (K4) van de korotkovtonen worden gebruikt.
K5 is het punt waarbij met de stethoscoop gehoorde tonen niet
meer waarneembaar zijn. K4 is het punt waarbij met de stethoscoop
gehoorde tonen veranderen van helder kloppende in gedempt
kloppende geluiden.
8. Nadat de meting is voltooid, opent u het uitlaatventiel (tegen de
klok in) om de manchet snel helemaal te ontluchten.
Als u de meting wilt herhalen, moet u minstens 2 minuten
wachten tot uw bloedsomloop zich weer heeft hersteld.
Als u niet meer metingen uitvoert, doet u de manchet af.
NL
97