6. Een fax verzenden en ontvangen
• Een faxnummer mag uit de volgende tekens bestaan: 0 tot en met 9, "P" (pauze), " ", " ", "-" en
spatie.
• Voer indien nodig een pauze in het faxnummer in. Het apparaat pauzeert kort voordat het de
cijfers na de pauze kiest. U kunt de pauzetijd bepalen via de instelling [Pauzetijd] onder de
instellingen voor het versturen van faxen. Voor meer informatie over [Pauzetijd], zie Pag.147
"Instellingen van de eigenschappen voor het versturen van faxen".
• Voor meer informatie over Web Image Monitor, zie Pag.179 "Het apparaat configureren met
hulpprogramma's".
• Om toondiensten op een kiestoonlijn te gebruiken, voert u een " " in het faxnummer in. Met " "
schakelt u tijdelijk van puls naar kiestoon.
Faxbestemmingen aanpassen
1.
Open de webbrowser en verkrijg toegang tot het apparaat door het IP-adres ervan in te
vullen.
2.
Klik op [Snelkeuzebestemming] of [Verkorte faxkiesnummer-bestemming].
Als u de verkorte kiesbestemming wijzigt, ga dan verder met stap 4.
3.
Klik op [Verkorte faxkiesnummer-bestemming].
4.
Selecteer de gebruiker die u wilt wijzigen en klik vervolgens op [Wijzigen].
Als u de invoer wilt verwijderen, klikt u op [Verwijderen].
5.
Wijzig de instellingen indien nodig.
Bevestig de invoer die u hebt geselecteerd om deze te verwijderen.
6.
Voer indien nodig het beheerderswachtwoord in.
7.
Klik op [Toepassen].
8.
Sluit de internetbrowser.
112