3.
Selecteer in het vak Type wachtwoord het type wachtwoord dat u wilt
gebruiken.
Tip
Als uw telefoon geconfigureerd is om verbinding te maken met een netwerk,
gebruik dan een alfanumeriek wachtwoord voor betere beveiliging.
4.
Voer het wachtwoord in zowel het vak Wachtwoord als het vak Bevestigen
in.
5.
Tik op OK.
Als uw telefoon uitgeschakeld is door overschrijden van de time-outperiode
die u heeft ingesteld, moet u uw wachtwoord invoeren om uw telefoon te
ontgrendelen. Wanneer u een eenvoudig pin-wachtwoord heeft gebruikt, zal het
Vergrendelingsscherm worden weergegeven voordat u uw wachtwoord invoert.
Voor meer informatie, zie "Schermblokkering" in hoofdstuk 1.
Opmerkingen
• Om er zeker van te zijn dat u altijd alarmnummers kunt bellen, moet u uw
• Als u een geheime vraag heeft ingevoerd, wordt deze weergegeven als
• Als u het wachtwoord bent vergeten, kunt u een harde reset uitvoeren of
Versleutelen van bestanden op uw geheugenkaart
U kunt instellen dat uw telefoon bestanden codeert wanneer ze worden
opgeslagen op de geheugenkaart.
1.
Tik op Start > Instellingen > Systeem > Versleuteling.
2.
Selecteer Bestanden versleutelen die op opslagkaarten worden
opgeslagen.
Opmerkingen •
wachtwoord nooit met de cijfers van het plaatselijke alarmnummer laten
beginnen.
vijfmaal het verkeerde wachtwoord is ingevoerd.
het telefoongeheugen wissen. Zie "Uw telefoon opnieuw instellen" voor
meer informatie over harde resets van uw telefoon en het wissen van het
geheugen.
Versleutelde bestanden kunnen alleen worden gelezen met het toestel
waarop ze zijn versleuteld.
Hoofdstuk 1 Uw telefoon beheren 05