●
Selecteer <Uit>. Als u <DHCP> selecteert wanneer deze diensten niet beschikbaar zijn, zal het apparaat
tijd en communicatiemiddelen verspillen met het op het netwerk zoeken naar deze diensten.
3
Controleer of <Auto IP> is ingesteld op <Aan>.
●
Als <Uit> is geselecteerd, verandert u dit in <Aan>.
4
Selecteer <Toepassen>.
●
IP-adressen die worden toegewezen via DHCP vervangen het adres dat is verkregen via Auto IP.
Handmatig een IP-adres invoeren
1
Configureer een instelling om automatisch ontvangen uit te schakelen.
●
Selecteer <Automatisch verkrijgen> en stel zowel <Selecteer protocol> als <Auto IP> in op <Uit>.
2
Selecteer <Handmatig verkrijgen>.
3
Geef het IP-adres, het subnetmasker en het gateway-adres (of de standaardgateway) op.
●
Voer in elk scherm deze waarden in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u
Controleren of de instellingen juist zijn
●
Controleer of het scherm van de externe UI kan worden weergegeven met uw computer (
starten(P. 162) ). Als er geen computer beschikbaar is, kunt u de verbinding controleren met behulp van
het bedieningspaneel (
Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma
●
Als de MFNP poort wordt gebruikt, wordt de verbinding gehandhaafd zolang het apparaat en de computer
tot hetzelfde subnet behoren. Daarom hoeft u geen nieuwe poort toe te voegen. Als de standaard TCP/IP
poort wordt gebruikt, moet u een nieuwe poort toevoegen.
*
Als u niet weet welke poort u gebruikt., raadpleeg dan
De netwerkverbinding testen
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start.
2
Selecteer <Netwerkinstellingen>.
●
Als een scherm voor het invoeren van een pincode wordt weergegeven, voert u de juiste pincode in.
pincode van de systeembeheerder instellen(P. 134)
3
Selecteer <TCP/IP-instellingen>
Instellen
De netwerkverbinding testen(P. 39) ).
De printerpoort controleren(P. 300) .
<IPv4-instellingen>
Tekst invoeren(P. 88) .
Printerpoorten configureren(P. 49)
Het scherm Start(P. 82)
<PING-opdracht>.
39
De externe UI
De