Aanwijzingen voor de installateur
11.3 Gasaansluiting
Na de installatie moet u eventuele lekken opsporen met een
zeepoplossing, maar nooit met een vlam.
Het aanhaalmoment tussen de verbindingen met pakking moet zich tussen 10
en 15 Nm bevinden.
Na elke handeling op het toestel moet de correcte sluiting van de
gasverbindingen gecontroleerd worden.
Indien het toestel wordt gebruikt met vloeibaar gas moet een
drukregelaar conform de van kracht zijnde norm gebruikt worden, en
moet de aansluiting op de gasfles uitgevoerd worden volgens de
voorschriften die bepaald worden door de van kracht zijnde norm.
Controleer of de druktoevoer de waarden respecteert die worden aangeduid in
"12.2 Tabellen met kenmerken van de branders en de straalpijpen".
11.3.1 Aansluiting met rubberleiding
AANDACHT: De volgende aanwijzingen zijn enkel geldig voor installaties
van Klasse 1. Raadpleeg afb. C in het hoofdstuk "11.1 Montage in
meubels".
De aansluiting met rubberleiding conform de van kracht zijnde normen mag
enkel uitgevoerd worden wanneer de leiding over de volledige lengte
geïnspecteerd kan worden.
De binnendiameter van de leiding moet 8 mm zijn voor VLOEIBAAR GAS en 13
mm voor METHAAN en STADSGAS.
144