In bedrijfstellen
8.10
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
Belangrijk!
178
•
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
•
voor het begin van het seizoen.
•
bij afwijking tussen de werkelijk aangegeven spuitdruk
en de vereiste spuitdruk volgens de spuittabel.
•
Bereken voor het spuitbegin de vereiste afgifte exact met
behulp van gebruiksaanwijzing van de spuitmiddelen
fabrikant (zie hiervoor hoofdstuk "Spuitvloeistof
aanmaken", bladzijde 168).
•
Voer de gewenste afgifte (ingestelde waarde) voor het
spuiten in de
DE
piepsignaal, indien de gewenste afgifte tijdens het
spuiten niet wordt bereikt.
•
Houd de gewenste afgifte [l/ha] tijdens het spuiten exact
aan,
•
zodat u uw bespuiting optimaal kunt uitvoeren
•
en daarmee het milieu niet onnodig belast.
•
Zoek voor het spuiten het vereiste type spuitdop in de
spuittabel op, daarbij rekening houdend met
•
de voorziene rijsnelheid,
•
de vereiste afgifte en
•
het vereiste druppelspectrum (fijn, middel of grof) voor
het uitvoeren van de bespuiting met het in te zetten
gewasbeschermingsmiddel.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabel voor spleetdoppen,
antidriftdoppen, luchtinjectie- en airmix spuitdoppen",
bladzijde 218.
•
Kies uit de spuittabel voor begin van het spuiten de vereiste
dopmaat, daarbij rekening houden met
•
de voorziene rijsnelheid,
•
de vereiste afgifte en
•
de nagestreefde spuitdruk.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabel voor spleetdoppen,
antidriftdoppen, luchtinjectie- en airmix spuitdoppen",
bladzijde 220.
•
Kieze een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om drift te
voorkomen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabel voor spleetdoppen,
antidriftdoppen, luchtinjectie- en airmix spuitdoppen",
bladzijde 220.
•
Bij een windsnelheid van meer dan 3 m/sec (windkracht 2
Bft.) maatregelen tegen drift nemen (zie hiervoor hfdst.
"Maatregelen ter voorkoming van drift", bladzijde 180)!
in.
geeft een foutmelding en een