Standaard opnamehandelingen
Zet de camera aan en schuif de keuzeschakelaar in de opnamestand.
1
2
Plaats het onderwerp binnen het scherpstelkader op de LCD-moni-
tor of houd het in het midden van de zoeker.
• Voor onderwerpen buiten het beeldcentrum kunt u de
scherpstelvergrendeling (blz. 24) gebruiken.
• Is het onderwerp dichterbij dan 1 m in de groothoekstand of 3 m
in de telestand, gebruik dan de LCD-monitor om de
beelduitsnede te bepalen.
Druk de ontspanknop half in (1) om scherpstelling en belichting te ver-
grendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 25) op de monitor en het lampje naast
de zoeker bevestigen dat er is scherpgesteld. Is het
scherpstelsignaal op de monitor rood of
is het lampje naast de zoeker groen
terwijl het snel knippert, dan kon de
camera niet goed op het onderwerp
scherpstellen. Herhaal de vorige
handelingen totdat het scherpstelsignaal
wit is en het lampje continu brandt.
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de opname te maken.
• Na het ontspannen van de sluiter wordt het lampje naast de zoeker
oranje en gaat het knipperen, om aan te geven dat de
beeldinformatie naar de geheugenkaart wordt weggeschreven.
Verwijder een geheugenkaart nooit als er beeldinformatie wordt
weggeschreven.
23