4.6
Uitschakelen
Om de controller uit te schakelen, moet u gewoon de voeding uitzetten. Het programma blijft in het geheugen.
5.0 BEDIENING
Deze apparaten regelen voortdurend, zolang ze van stroom worden voorzien. Het programmeren gebeurt door middel
van het toetsenblok en display van de controller.
Druk op de HOME-toets om de toetsen van het hoogste niveau van de menustructuur op het display te brengen. De
menustructuur is onderverdeeld in de groepen Alarmmeldingen, Ingangen, Uitgangen en Configuratie-instellingen. Elke
ingang heeft zijn eigen menu voor de kalibratie en de selectie van de maateenheid. Elke uitgang heeft zijn eigen instelmenu
voor instelpunten, timerwaarden en bedieningsstanden. In het menu Instellingen kunt u algemene instellingen uitvoeren
zoals de klok, de taal, enz...
Houd in het achterhoofd dat zelfs terwijl u de menu's doorloopt, het apparaat doorgaat met controleren.
5.1
Menu Alarmmeldingen
Druk op de toets onder het pictogram Alarmmeldingen om naar de lijst van de actieve alarmmeldingen te gaan. Als er
meer dan twee actieve alarmmeldingen zijn, verschijnt ook het PageDown-pictogram. Als u op de bijbehorende toets
drukt komt het volgende scherm met ingangen op het display.
Druk op de Terug/Return-toets om terug te keren naar het vorige scherm.
5.2
Menu Ingangen
Druk op de toets onder het pictogram Ingangen om naar de lijst van alle sensor- en digitale ingangen te gaan. Met het
PageDown-pictogram doorloopt u de lijst van ingangen van boven naar onder. Met het PageUp-pictogram gaat u naar
boven in de lijst. Het Terug/Return-pictogram brengt u terug naar het vorige scherm.
Als u een ingang selecteert en vervolgens op de toets "ENTER" drukt, verschijnen de gegevens, de kalibratie (indien
van toepassing) en de instellingen van de betreffende ingang op het display.
Sensoringangsgegevens
De gegevens voor elk type sensoringang omvatten de huidige waarden, alarmmeldingen, het ongekalibreerde signaal,
het sensortype, de kalibratiewaarden voor versterking (gain) en afwijking (offset). Als de sensor met automatische
temperatuurcompensatie is uitgerust, worden ook de temperatuurwaarde en temperatuuralarmmeldingen, de afgelezen
temperatuurweerstand en het type temperatuurelement op het display getoond.
Kalibratie
Druk op de kalibratietoets om de sensor te kalibreren. Selecteer de kalibratie die u wilt uitvoeren: eenpuntsproceskalibratie,
een- of tweepuntsbufferkalibratie. Niet alle kalibratie-opties zijn beschikbaar voor alle sensortypes.
Eenpuntsproceskalibratie
Nieuwe waarde
Voer de huidige waarde in van het proces, zoals gemeten met behulp van een andere meter of door middel van een
laboratoriumanalyse en druk op Bevestig.
Kalibratie geslaagd ("succesful") of mislukt ("failed")
Als de kalibratie geslaagd is, moet u de Bevestig-toets indrukken om de nieuwe kalibratie in het geheugen op te slaan.
Als de kalibratie mislukt is, kunt u opnieuw proberen, of annuleren. Zie hoofdstuk 7 voor het opsporen en verhelpen
van problemen in verband met de kalibratie.
33