[
]
[
[OK]
4
Controleer of <1. USER
SETTINGS>
(KLANTINSTELL.) wordt
weergegeven en druk
vervolgens op [OK].
10
Controleer of <1.
UNIT NAME> (NAAM
APP.) wordt
weergegeven en druk
vervolgens op [OK].
15
]
[
]
[ ]
Numerieke toetsen
[Extra functies]
5
Controleer of <1. UNIT
TELEPHONE #> (APP.
TELEFOON #) wordt
weergegeven en druk
vervolgens op [OK].
11
Gebruik de numerieke
toetsen om de
apparaatnaam in te
voeren (maximaal
24 tekens) en druk op
[OK].
Ex.
U N I T
N A M E
● Informatie invoeren
– Numerieke toetsen: gebruik
– [ ]: voor het invoeren van
– [ ]: omschakelen tussen het
[Clear]
[Stop]
(Wissen)
– [
– [Clear] (Wissen) / [
6
Ex.
U N I T
12
: a
deze toetsen om letters en
cijfers in te voeren.
symbolen.
invoeren van cijfers of letters.
]: de cursor naar rechts
verplaatsen.
het teken voor de cursorpositie.
Houd [Clear] (Wissen)
ingedrukt om de gehele invoer
te verwijderen.
Als u op [
] en [Clear]
(Wissen) drukt om de
apparaatnaam in te voeren,
wordt de cursor naar links
verplaatst en wordt het teken
op die positie gewist.
Gebruik de numerieke
toetsen om uw fax-/
telefoonnummer in te
voeren (max. 20 tekens
inclusief spaties), en
druk vervolgens op [OK].
T E L E P H O N E
#
Druk op [Stop] om
terug te keren naar de
stand-bymodus.
]: wist