Zie het installatievoorbeeld (Afb. 2).
WAARSCHUWING
In uw systeem moet een zelfontlastende luchtkraan (D)
en een materiaalaftapkraan (J) aanwezig zijn. Deze
toebehoren helpen het risico te verminderen van ernstig
letsel, zoals materiaalinjectie, spatten van materiaal in
de ogen of op de huid, en letsel door bewegende delen
bij het afstellen of repareren van de pomp.
De hoofdafsluiter ontlast de lucht die tussen dit ventiel
en de pomp komt te zitten, nadat de lucht is afgesloten.
Door opgesloten lucht zou de pomp onverwachts kunnen
gaan draaien. Plaats het ventiel dicht bij de pomp. Te
bestellen als onderdeelnr. 113333.
Het aftapventiel voor vloeistof draagt bij aan de ontlasting
van de materiaaldruk in de pneumatische pomp, de slang
en het pistool. Alleen de trekker van het pistool intrekken
is soms niet toereikend. Te bestellen als onderdeel-
nummer 238635.
Montage-onderdelen
Bevestig de pomp (A) op een manier die past bij de geplande
installatie. De afmetingen van de pomp en de plaatsing van
de bevestigingsgaten zijn aangegeven op blz. 23.
Lucht- en materiaalslangen
Zorg dat u beschikt over een passende toevoer van pers-
lucht. Op blz. 20 vindt u de prestatiegrafiek, waarin u het
persluchtverbruik van uw pomp kunt aflezen.
Zorg ervoor dat alle lucht- en materiaalslangen de juiste
maten hebben en geschikt zijn voor de toegepaste druk-
niveaus. Gebruik alleen elektrisch geleidende lucht- en
materiaalslangen. Materiaalslangen moeten aan beide
uiteinden veerbeschermers hebben.
Sluit een elektrisch geleidende materiaalslang (L) aan op de
3/8 npt(i) uitlaat van de pomp. Gebruik van een extra slang-
gedeelte tussen de materiaalslang (L) en het pistool (M) geeft
extra bewegingsvrijheid bij het hanteren van het pistool.
Sluit een zuigslang of zuigbuis (N) aan op de 3/4 npt(u)
materiaalinlaat.
Gebruik een elektrisch geleidende luchtslang (H) met
minstens 13 mm (1/2 in.) binnenmaat om lucht naar de
pomp toe te voeren.
6
306981
Installatie
Hulpstukken voor de luchtleiding
Installeer de volgende toebehoren in de volgorde zoals aan-
gegeven in Afb. 2 en gebruik waar nodig verloopnippels:
D Een olienevelaar (C) zorgt voor automatische smering
van de luchtmotor.
D Een zelfontlastende luchtkraan (D) moet in de
installatie aanwezig zijn, om lucht te laten ontsnappen
die opgesloten is blijven zitten tussen kraan en lucht-
motor wanneer de kraan gesloten wordt (zie de
WAARSCHUWING links). Zorg dat de zelfontlastende
kraan goed bereikbaar is vanaf de pomp en achter
het luchtreduceerventiel geplaatst is.
D Een pompsnelheidsbegrenzer (B) detecteert wanneer
de pomp te snel loopt, en schakelt dan automatisch de
luchttoevoer naar de motor af. Een te snel lopende pomp
kan ernstig beschadigd raken.
D Een luchtreduceerventiel (E) regelt de pompsnelheid en
de uitlaatdruk door de luchtdruk naar de pomp te regelen.
Plaats het reduceerventiel dicht bij de pomp, maar vóór
de zelfontlastende luchtkraan.
D Een filter (F) in de luchtleiding verwijdert schadelijk vuil
en vocht uit de aangevoerde perslucht.
D Een tweede zelfontlastende luchtkraan (G) isoleert
de toebehoren ten behoeve van het onderhoud. Plaats
de kraan vóór alle andere luchtleidingstoebehoren.
Hulpstukken voor de materiaalleiding
Installeer de volgende toebehoren in de posities zoals aan-
gegeven in Afb. 2, en gebruik waar nodig verloopnippels:
D Een materiaalaftapkraan (J) moet in uw systeem
aanwezig zijn om de druk te ontlasten in de slang en
het pistool (zie de WAARSCHUWING links). Installeer
de aftapkraan met de opening naar beneden, en zo dat
de handel naar boven wijst als de kraan geopend wordt.
D Een materiaalfilter (K) filtert schadelijke deeltjes uit het
materiaal.
D Een spuitpistool (M) geeft het materiaal af. Het pistool
dat in Afb. 2 te zien is, is een type voor luchtloos spuiten.