Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met laag contrast.
(bijvoorbeeld blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht.
(bijvoorbeeld auto's met zeer reflecterend oppervlak, enzovoort)
Onderwerpen zowel dichtbij als veraf die vlak bij een AF-punt liggen.
(bijvoorbeeld dieren in een kooi, enzovoort)
Lichtbron zoals lichte puntjes dichtbij een AF-punt.
(bijvoorbeeld avondopnamen, enzovoort)
Onderwerpen met zich herhalende patronen.
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Onderwerpen met fijnere patronen dan een AF-punt.
(bijvoorbeeld gezichten of bloemen die net zo klein zijn als of kleiner dan een AF-punt,
enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van deze twee manieren te werk om scherp te stellen:
1. Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde afstand staat als het
onderwerp en vergrendel de scherpstelling voordat u de compositie opnieuw bepaalt
(
).
2. Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <
Opmerking
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt door de
compositie van de opname iets aan te passen en opnieuw de AF-bediening te
gebruiken om scherp te stellen.
> en stel handmatig scherp (
352
).