4.3
4.4
4.5
!
!
!
22
Controle draairichting
Let bij het controleren van de draairichting op voor eventueel niet
afgeschermde draaiende delen!
1 De draairichting van de pomp is aangegeven door een pijl. Controleer of de
draairichting van de motor overeenkomt met die van de pomp.
2 Schakel de motor slechts gedurende korte tijd in en controleer de draairichting.
3 Als de draairichting van de elektromotor niet overeenkomt met die van de pomp keer
dan draairichting van de elektromotor om. Zie de met de elektromotor meegeleverde
aansluitvoorschriften.
Inschakelen pomp
1 Open de afsluiter in de toevoerleiding voor spoel-, koel- of verwarmingsvloeistof,
indien de pomp is uitgerust met spoeling, koeling of mantelverwarming.
2 Schakel de pomp in.
3 Open, nadat de pomp op druk is gekomen, langzaam de persafsluiter. Controleer het
opgenomen vermogen van de elektromotor.
4 Open dan de persafsluiter geheel totdat de pomp het juiste werkpunt heeft bereikt.
Controleer nogmaals het opgenomen vermogen.
Zorg er voor, dat gedurende het bedrijf van een pomp de draaiende delen
altijd afdoende zijn afgeschermd!
Controle
Als de pomp in bedrijf is, let dan op het volgende:
De pomp mag nooit zonder vloeistof draaien!
De pomp mag nooit draaien met geheel gesloten persafsluiter! Als richtlijn
voor de minimum vloeistofstroom geldt: 20% van de capaciteit bij Q
Bij draaien met volledig gesloten persafsluiter zal de door waaier, magneetkoppeling en
glijlagers gegenereerde warmte gaan leiden tot koken of verdampen van de vloeistof. Het
gevolg is cavitatie/vibratie van de pomp, ernstige beschadiging van de waaier en abrupt
vastlopen van de glijlagers.
• Controleer of de systeemdruk altijd beneden de maximum toelaatbare werkdruk blijft.
Zie voor de juiste waarden paragraaf 10.1 "Toelaatbare druk en temperatuur".
• De opbrengst van de pomp mag nooit worden geregeld door de afsluiter in de
zuigleiding. Deze moet altijd geheel open staan.
• Controleer of de verschildruk tussen zuig- en persaansluiting overeenkomt met de
specificaties van het werkpunt van de pomp.
• Controleer of de absolute inlaatdruk voldoende is, zodat in de pomp geen
dampvorming kan ontstaan. Dit kan leiden tot cavitatie. De minimaal vereiste
inlaatdruk (in m) boven de dampspanning van de verpompte vloeistof bij
pomptemperatuur moet ten minste 0,5 - 1 m boven de NPSH-waarden van de
CombiMagBloc pomp liggen (NPSH = Net Positive Suction Head).
• Als de motor draait, de kleppen niet gesloten zijn en de druk en capaciteit van de
pomp zijn ingestort terwijl een kloppend geluid hoort, slippen de magneten
waarschijnlijk en moet de motor onmiddellijk worden uitgezet.
Cavitatie moet altijd worden voorkomen, aangezien dit zeer schadelijk is voor
de pomp.
Inbedrijfstellen
BEP.
CMB/NL (1707) 3.7