Montage
5.3.1 Overzicht koppelbusvarianten
Opbouw
Toepassing •
5.3.1.1 Aandrijving (met koppelbus) monteren
Montagestappen 1. Indien noodzakelijk de aandrijving met het handwiel in dezelfde eindstandpositie
14
Afbeelding 8: Aansluiting afsluiter via koppelbus
[1]
[1]
Boorgat met spiebaan
[3]
DD
Voor afsluiters met aansluitingen conform EN ISO 5211
•
Voor draaiende, niet-stijgende spindel
Koppelbussen zonder boorgat resp. voorgeboorde koppelbussen moeten vóór de
montage van de aandrijving op de afsluiter passend voor de as van de afsluiter
gereed worden bewerkt (bijv. met boorgat en spiebaan, DD of binnenvierkant).
Afsluiter en aandrijving moeten in dezelfde eindstandpositie worden
samengebouwd. Standaard toestand bij uitlevering van de aandrijving is de
eindstand DICHT.
a) Aanbevolen montagepositie bij kleppen: eindstand DICHT.
b) Aanbevolen montagepositie bij kogelkranen: eindstand OPEN.
Om contactcorrosie te voorkomen, adviseren wij de bouten met vloeibare
schroefdraadpakking te bevestigen.
als die van de afsluiter zetten.
2. Installatie- c.q. contactoppervlakken reinigen, blanke oppervlakken grondig
ontvetten.
3. De as van de afsluiter [2] licht invetten.
4. Koppelbus [1] op de as van de afsluiter [2] plaatsen en met madeschroef [3] resp.
schotelveerring en bout met veerring [4] borgen tegen axiaal verschuiven. Daarbij
de maten X, Y resp. L aanhouden. Zie de volgende afbeelding en tabel
Montageposities koppeling.
[2]
[3]
[2]
Binnenvierkant