Inbedrijfname (block-gebaseerde bediening)
11.1.3
Configureren van de Transducer Blocks
De meting en de displaymodule worden geconfigureerd met de Transducer Blocks. De
algemene procedure is hetzelfde voor alle Transducer Blocks:
1.
Verander de bloknaam indien nodig.
2.
Stel de blokmodus in op OOS via de Block Mode/MODE_BLK parameter, TARGET-
element.
3.
Configureer het instrument passend voor de meettaak .
4.
Stel de blokmodus in op Auto via de Block Mode/MODE_BLK parameter, TARGET-
element.
De blokmodus moet worden ingesteld op Auto voor het correct functioneren van het
meetinstrument.
11.1.4
Configureren van de Analog Input Blocks
Het instrument heeft 2 Analog Input Blocks die naar wens kunnen worden ingesteld op
verschillende procesvariabelen.
Analog Input Block
AI 1
AI 2
1.
Verander de bloknaam indien nodig.
2.
Stel de blokmodus in op OOS via de Block Mode/MODE_BLK parameter, TARGET-
element.
3.
Gebruik de Channel/CHANNEL parameter voor het kiezen van de procesvariabele die
moet worden gebruikt als ingangswaarde voor het Analog Input Block → 42.
4.
Gebruik de Transducer Scale/XD_SCALE parameter voor het kiezen van de gewenste
eenheid en het blokingangsbereik voor de procesvariabele → 53. Waarborg dat de
gekozen eenheid geschikt is voor de gekozen procesvariabele. Wanneer de
procesvariabele niet geschikt is voor de eenheid, meldt de Block Error/BLOCK_ERR
parameter Block Configuration Error en kan de blokmodus niet op Auto worden
ingesteld.
5.
Gebruik de Linearization Typ/ LTYPE parameter voor het kiezen van het type
linearisatie voor de ingangsvariabele (fabrieksinstelling: Direct). Waarborg dat de
instellingen voor de Transducer Scale/XD_SCALE en Output Scale/ OUT_SCALE
hetzelfde zijn voor het Direct linearisatietype . Wanneer de waarden en de eenheden
niet passen, meldt de Block Error/BLOCK_ERR parameter Block Configuration Error
en kan de blokmodus niet worden ingesteld op Auto.
52
Fabrieksinstellingen
KANAAL
32949: Niveau gelineariseerd
32856: Afstand
Levelflex FMP50 FOUNDATION Fieldbus
Endress+Hauser