functie aangegeven. Als u geen waarde wilt laten teruglopen, dan gebruikt u void als
datatype.
int
func1 (int
a)
{
return a-10;
}
De retourwaarde wordt binnen de functie met de aanwijzing "return term" aangegeven. Als
u een functie van het type void heeft, kunt u de return aanwijzing ook zonder parameter
gebruiken om de functie te verlaten.
Referenties
Omdat het niet mogelijk is arrays als parameter door te geven, kunt u uw toevlucht nemen
tot arrays via referenties. Daarvoor schrijft u in de parameterdeclaratie van een functie een
paar rechte haakjes achter de parameternaam:
int
Stringlength (char
{
int
i;
i=0;
while(str[i])
return(i);
}
void
main(void)
{
int
len;
char
text[15];
text="hallo
len=Stringlength(text);
}
In main wordt de referentie van tekst als parameter doorgegeven aan de functie
Stringlength. Als u in een functie een normale parameter verandert, is deze verandering
buiten deze functie niet zichtbaar. Bij referenties is dat anders. Via de parameter str kunt u in
Stringlength de inhoud van tekst veranderen, omdat str slechts een referentie (aanwijzer)
naar de array Variabele tekst is.
5.2.8
Tabellen
5.2.8.1
Operator voorrang
Rang
Operator
13
( )
12
++ -- ! ~ -
11
* / %
10
+ -
9
<< >>
8
< <= > >=
7
== !=
88
str[ ])
i++;
// herhaal zolang het teken niet nul is
wereld";
(negatief voorteken)