ALVORENS AAN DE SLAG TE GAAN
Plaats de generator tijdens het gebruik op minstens 1 meter afstand van muren,
voertuigen en andere apparaten om brand te voorkomen. Plaats geen
brandbare voorwerpen in de buurt van de motor of uitlaat.
Controleer, voordat u de controle voorafgaand aan het gebruik uitvoert, of de
generator op een vlakke, stevige ondergrond staat en de motorschakelaar op
UIT staat.
Motor controleren
• Kijk vóór elk gebruik rondom en onder de motor naar tekenen van olie- of
benzinelekkage.
• Controleer het motorolieniveau (zie pagina 36). Door een laag
motorolieniveau schakelt het oliealarmsysteem de motor uit.
• Reinig de luchtfilters (zie pagina 37). Vuile luchtfilters beperken de
luchtstroom naar het brandstofsysteem, waardoor de prestaties van de motor
en de generator verslechteren.
• Controleer het brandstofniveau (zie pagina 18). Als u begint met een volle
tank hoeft u het werk niet te onderbreken om brandstof bij te vullen.
AC-apparaat en voedingskabel
Alvorens een AC-apparaat of voedingskabel op de generator wordt
aangesloten:
• Gebruik geaarde verlengsnoeren, gereedschappen en apparaten met
3 pinnen, of dubbel geïsoleerde gereedschappen en apparaten.
• Controleer snoeren en stekkers en vervang ze indien ze beschadigd zijn.
• Zorg ervoor dat het apparaat goed functioneert. Defecte apparaten of
voedingskabels kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Zorg ervoor dat het aangegeven vermogen van het werktuig niet hoger is
dan dat van de generator of de contactdoos.
• Overschrijd de maximale stroomsterkte van de verschillende contactdozen niet.
• Als een verlengkabel noodzakelijk is, gebruik dan een flexibele kabel met een
zware rubberen isolatie (IEC 245 of soortgelijk).
Bij het gebruik van een verlengsnoer mag de weerstandwaarde niet hoger
zijn dan 1,5 Ω.
34