15.4 Batterij
Stuks:
12 V - 1 per starterset
24 V - 2 per starterset
Accuspanning:
12 V
Voltage starterset:
12 of 24 V
Technische gegevens: Zie pagina 31.
16. Bedrijfscondities
Laad de accu's niet op met een externe oplader
Voorzichtig
als deze zijn verbonden met de bedieningskast.
16.1 Maximale werkdruk
De pompen zijn ontworpen voor een maximale werkdruk van 16 bar.
16.2 Minimale voordruk
De minimale voordruk "H" in meter opvoerhoogte die aan de zuig-
opening van de pomp tijdens bedrijf nodig is om cavitatie in de pomp
te voorkomen, kan berekend worden met de volgende formule:
H = p
x 10,2 - NPSH - H
- H
b
f
v
Barometrische druk in bar.
(Voor de barometrische druk kan 1 bar worden aange-
p
houden).
b
In gesloten systemen, is p
in bar.
De NPSH-waarde in meter opvoerhoogte (te vinden in
de NPSH-curve bij het hoogste debiet dat de pomp zal
NPSH
leveren).
U kunt deze aflezen uit de curves in het databoekje.
H
Wrijvingsverlies in zuigleiding in meters opvoerhoogte.
f
Dampdruk in meters opvoerhoogte, met t
H
v
temperatuur. Zie afb. 29.
NKF pompen conform EN
H
s
Veiligheidsmarge = minimaal 1,0 meter opvoerhoogte.
Als de berekende waarde van "H" positief is, kan de pomp
draaien met een maximale zuighoogte van "H" meter.
Als de berekende waarde van "H" negatief is, dan is een mini-
male zuighoogte van "H" meter nodig.
Relatie tussen dampdruk en vloeistoftemperatuur t
tm
(°C)
150
140
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Afb. 29 Dampdrukschaal
28
- H
s
gelijk aan de systeemdruk
b
= vloeistof-
m
m
Hv
(m)
45
40
35
30
25
20
15
12
10
8,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,5
1,0
0,8
0,6
0,4
0,3
0,2
0,1
16.3 Maximale voordruk
De werkelijke voordruk + de druk terwijl de pomp tegen een
gesloten afsluiter draait, dient altijd lager te zijn dan de maximale
werkdruk. Zie paragraaf 16.1 Maximale werkdruk.
De druk terwijl de pomp tegen een gesloten afsluiter draait kan uit
het databoekje van de pompset gehaald worden.
16.4 Minimaal debiet
De pomp mag niet tegen een gesloten klep
draaien omdat dit een onaanvaardbare tempera-
Voorzichtig
tuurstijging of vorming van damp kan veroorza-
ken.
In pompsets met een watergekoelde dieselmotor wordt voor een
minimaal debiet van de pomp gezorgd door een leiding die de
persopening van de pomp verbindt met de warmtewisselaar.
Pompsets met luchtgekoelde dieselmotor moeten worden uitge-
rust met een omloopleiding om een minimaal debiet van 2 %
(5 % voor NKF 125-315) van het debiet bij maximale efficiëntie te
waarborgen. Het minimale debiet helpt om overmatige warmte af
te voeren en zo dus de pomp tegen oververhitting te bescher-
men.
16.5 Toerental van de pomp
Het toerental van de pomp staat vermeld op het typeplaatje.
16.6 Draairichting
De draairichting van de pomp is met de klok mee, gezien vanaf
het uiteinde van de aandrijving. De juiste draairichting wordt aan-
gegeven met een pijl op het pomphuis.
16.7 Vloeistof- en omgevingstemperatuur
Vloeistoftemperatuur
De pomp is ontworpen voor vloeistoftemperaturen van maximaal
120 °C.
Pompset met watergekoelde dieselmotor:
De maximale vloeistoftemperatuur hangt af van
N.B.
de temperatuur van het koelmiddel die nodig is
om de dieselmotor te koelen. Zie de installatie- en
bedieningsinstructies van de dieselmotor.
Omgevingstemperatuur
De maximaal toelaatbare omgevingstemperatuur hangt af van de
aandrijving en de bedieningskast. Zie de installatie- en bedie-
ningsinstructies van de aandrijving en de bedieningskast.
16.8 Relatieve luchtvochtigheid
De relatieve luchtvochtigheid mag niet hoger zijn dan 80 %.
Anders kan de bedieningskast beschadigd raken. Als vochtigheid
een probleem is, installeer dan een kachel of verwarmingstoestel
met hydrostaat.