3.9 Ponsnagelgereedschap bedienen
3.9.1
3.9.2
3.9.3
3.9.5
24
3.9.4
Gebruik alleen gereedschap en accessoires dat/die niet is/
zijn versleten of ergens beschadiging vertoont/vertonen.
Met name bij ponsnagelstempel en ponsnagelmatrijs moet
zeer zorgvuldig worden gelet op de correcte zitting en even-
tuele beschadigingen.
In geval van twijfel altijd de defecte ponsnagelstempel of
-matrijs vervangen door originele reserveonderdelen.
Een ponsnagel voor het uit te voeren bevestigingsproces in
de ponsnagelstempel plaatsen en het apparaat op het object
in positie brengen, door de matrijs op de locatie te plaatsen
en te houden die voor het bevestigingsproces bedoeld is.
Let er altijd op dat de ponsnagel met zijn kopvlak volledig vlak
op de ponsnagelstempel ligt.
Een verkeerd geplaatste ponsnagel kan tijdens het proces scha-
de of zwaar letsel veroorzaken (afb. 3.9.1 = correct / 3.9.2 = fout).
Voorafgaand aan het eigenlijke aanbrengen is het zinvol om
de correcte werking van het apparaat te controleren op een
proefplaat.
Let er altijd op dat de C-beugel resp. de aandrijfcilinder zo
haaks mogelijk op het plaatoppervlak wordt gehouden.
Na het aanbrengen moet het resultaat worden gecontro-
leerd (3.9.3 - 3.9.5). Als de aangebrachte ponsnagel niet aan
de kwaliteitseisen voldoet, moet de oorzaak voor de fout
worden bepaald.
Is de kwaliteit van de aangebrachte ponsnagel in orde, kan
het werkproces worden herhaald.
Controleer na elke aanbrenging de correcte
bevestiging van ponsnagelstempel en pons-
nagelmatrijs. Zijn deze losgeraakt, moeten
ze met de meegeleverde steeksleutel weer
worden vastgedraaid.