7.3.11 Controle van de goede werking van de veiligheidsmicroschakelaars
Alle microschakelaars zijn op de onderwagen en het platform geplaatst en kunnen geïdentificeerd worden aan de hand van
herkenningsplaatjes.
Functie van de microschakelaars:
MPT1 en MPT2 (figuur 7-):
Deze microschakelaars controleren de stand van de twee
kantelbeveiligingssleden (pot-holes). Als één of beide
microschakelaars open zijn (sleden omhoog of niet
helemaal omlaag gezet) wordt de rijmanoeuvre
verhinderd als het platform op een hoogte die in het
hoofdstuk "Technische gegevens" aangegeven is
omhoog gezet is (M1 ingeschakeld). De werking ervan
wordt uitgeschakeld als het platform omlaag gezet is (M1
vrij).
M1 (figuur 7-9):
Deze microschakelaar zorgt ervoor dat de veilige
rijsnelheid ingeschakeld wordt als het platform op een
hoogte van de grond
"Technische gegevens" aangegeven is.
Onderbreekt de daalbeweging automatisch op een punt
waarop de verticale afstand tussen de uiteinden van het
schaarmechanisme groter is dan 50 mm. In deze toestand
attendeert de zoemer op de gevaarlijke situatie door zijn
werkingsfrequentie te verhogen. De medewerker die zich
op het platform bevindt moet het bedieningselement voor
het dalen van het platform loslaten en wachten totdat de
zoemer uitgaat (ongeveer 3 seconden), waarna hij de
bediening van het dalen weer kan hervatten.
Controleer ten minste één keer per jaar de werking ervan.
f staat die in het hoofdstuk
Gebruiks- en onderhoudshandleiding – Serie X – XS E RESTYLING
7-12: Microschakelaar MPT1
7-9: Microschakelaar M1
Blz. 86