In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent niet of niet tijdig
op andere verkeersdeelnemers met eigen ver‐
lichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
Altijd goed de verkeerssituatie in de
#
gaten houden en het grootlicht tijdig uit‐
schakelen.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa‐
tisch tussen de volgende instellingen:
Dimlicht
R
Grootlicht
R
Het systeem herkent wanneer tegenliggers of
voorliggers verlichting voeren.
Bij snelheden boven 30 km/h wordt omgescha‐
keld naar de volgende instelling:
Als geen andere verkeersdeelnemers worden
R
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende
straatverlichting wordt omgeschakeld naar de vol‐
gende instelling:
Het grootlicht schakelt automatisch uit.
R
Systeemgrenzen
De adaptieve grootlichtassistent kan geen reke‐
ning houden met de weg- en weersomstandighe‐
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan onder de volgende omstandig‐
heden beperkt zijn:
Het zicht is slecht, bijvoorbeeld door mist,
R
hevige regen of sneeuw.
De sensoren zijn vervuild of afgedekt.
R
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de cor‐
recte voertuigverlichting overeenkomstig de heer‐
sende licht- en zichtomstandigheden en de ver‐
keerssituatie ligt bij u.
De optische sensor voor het systeem bevindt zich
achter de voorruit bij het bedieningspaneel dak‐
console.
Grootlichtassistent in- of uitschakelen
Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
#
stand à draaien.
Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
#
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _ op het multifunctioneel display
branden.
Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
#
schakelaar inschakelen.
Uitschakelvertragingstijd buitenverlichting
instellen
Voorwaarden
De verlichtingsschakelaar staat in de stand
R
Ã.
Multimediasysteem:
©
Instellingen
4
5
Uitschakelvertr. buiten
5
Een uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
#
ting instellen.
Bij het afzetten van het voertuig wordt de buiten‐
verlichting gedurende de ingestelde tijd geacti‐
veerd.
Oriëntatieverlichting in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
©
Instellingen
4
5
Oriëntatieverlichting
5
De functie in- of uitschakelen.
#
De exterieurverlichting brandt gedurende
40 seconden na het ontgrendelen. Als het voer‐
tuig wordt gestart, wordt de oriëntatieverlichting
gedeactiveerd en het automatisch rijlicht geacti‐
veerd.
Flitslamp in- en uitschakelen
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door automatische uitschakeling van
de flitslamp
De flitslamp wordt bij afgezette motor auto‐
matisch uitgeschakeld als de boordnetspan‐
ning tot een kritiek niveau daalt.
Andere weggebruikers worden dan niet langer
gewaarschuwd als ze deze gevaarlijke situatie
naderen.
93
Licht en zicht
Verlichting
5
Verlichting
5