Bediening
Rijden
Veiligheidsvoorschriften voor het
rijden
Gedrag tijdens het rijden
De bestuurder moet zich tijdens het rijden bin-
nen het bedrijf aan de normale verkeersregels
houden.
De snelheid moet worden aangepast aan de
plaatselijke omstandigheden.
Zo moet de bestuurder bijvoorbeeld in boch-
ten, in en bij nauwe doorgangen, tijdens het
rijden door klapdeuren, op onoverzichtelijke
plaatsen en op oneffen rijwegen langzaam rij-
den.
De bestuurder moet altijd een veilige remaf-
stand tot voertuigen en personen voor hem
bewaren, en hij moet de machine op elk mo-
ment onder controle hebben. Hij dient het plot-
seling remmen, het snel nemen van bochten
en het inhalen op gevaarlijke of onoverzichte-
lijke plaatsen te voorkomen.
Alvorens met of zonder last te rijden, moeten
de vorken zo ver mogelijk worden neergela-
ten.
– Probeer altijd eerst in een vrije ruimte of op
een vrije rijweg te rijden.
Het volgende is tijdens het rijden verboden:
Armen en benen buiten de machine laten
●
bungelen
Buiten de contouren van de machine leu-
●
nen
Uit de machine stappen
●
Bestuurdersstoel verschuiven
●
Stuurkolom verstellen
●
Veiligheidssysteem buiten werking stellen
●
De last hoger heffen dan 500 mm boven de
●
grond (met uitzondering van het manoeu-
vreren tijdens het in- of uitslaan van lasten)
Elektronische apparatuur bedienen, zoals
●
radio's, mobieltjes etc.
51908078006 NL - 07/2023 - 10
4
Rijden
107