1. Omloopklep
3.
Draai de omloopklep 90° (¼ slag) terug voordat
u de motor te start. Sluit de klep met een torsie
van maximaal 7 tot 11 N·m.
Opkrikpunten
•
Op de voorkant van het frame van de machine aan
de binnenzijde van elk wiel
•
Op de achterkant van het frame op het midden
van as
Bevestigingspunten
•
Aan beide kanten van het frame onder de voorste
opstap.
•
De achterbumper
Gebruikseigenschappen
Oefen u in het rijden met de machine, omdat deze
machine een hydrostatische transmissie heeft en
de eigenschappen ervan anders zijn dan die van
veel gazonmachines. Een aantal punten waarop u
moet letten bij het gebruik van de tractie-eenheid
en de maai-eenheden, zijn de transmissie, het
motortoerental, de belasting van de maaimessen en
het belang van de remmen.
Om ervoor te zorgen dat er tijdens het gebruik steeds
voldoende vermogen is voor de tractie-eenheid, moet
u met behulp van het tractiepedaal het motortoerental
hoog en enigszins constant houden. Een uitstekende
regel daarvoor is de rijsnelheid verminderen als de
maaimessen zwaarder worden belast, en verhogen
als de maaimessen minder worden belast.
Daarom moet u het tractiepedaal naar achteren laten
bewegen als het motortoerental afneemt, en het
pedaal langzaam intrappen als het toerental stijgt. Als
Figuur 40
u echter zonder belasting en met de maai-eenheid
omhooggebracht van het ene naar het andere
maaigebied rijdt, moet u de gashendel op SNEL
zetten en het tractiepedaal langzaam maar volledig
intrappen om de maximum rijsnelheid te bereiken.
Een andere eigenschap waarop u moet letten, is het
gebruik van de pedalen die zijn verbonden met de
remmen. De remmen kunnen worden gebruikt ter
ondersteuning bij het draaien van de machine. Ga
echter voorzichtig te werk indien u ze gebruikt, in
het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon
per ongeluk kan scheuren. De remmen kunnen ook
worden gebruikt om de machine grip te laten houden.
g009703
In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het
hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze
situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor
het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in
totdat dit wiel niet meer slipt, waarmee de tractie op
het laagste wiel wordt vergroot.
Wees extra voorzichtig wanneer u de machine
op hellingen gebruikt. Zorg ervoor dat de
stoelvergrendeling goed vastzit en u de
veiligheidsgordel hebt omgedaan. Rij langzaam
en maak geen scherpe bochten om omkantelen
te voorkomen. Om beter in balans te kunnen
blijven tijdens het sturen, moet de maai-eenheid zijn
neergelaten tijdens het afdalen.
Belangrijk:
Laat de motor 5 minuten stationair
lopen voordat u deze afzet of nadat de machine
volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de
turbocompressor afkoelen voordat u de motor
afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen
met de turbocompressor ontstaan.
Voordat u de motor afzet, moet u alle
bedieningsorganen uitschakelen en de gashendel
op LANGZAAM zetten. Als u de gashendel
op LANGZAAM zet, vermindert u een hoog
motortoerental, het lawaai en de trillingen. Draai het
contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten.
Tips voor bediening en
gebruik
Vertrouwd raken met de machine
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open
terrein oefenen in het gebruik van de machine. Start
en stop de motor. Rij de machine vooruit en achteruit.
Laat de maai-eenheden neer en hef ze op en schakel
de messenkooien in en uit. Als u zich vertrouwd
voelt met de machine, moet u zich oefenen in het
helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende
snelheden.
37