Normale werking [Normal Operation]
De normale werking van de EXV wordt gebruikt wanneer het circuit het opstarten van de EXV heeft afgerond en het niet
bezig is met een wisseling van een schuifregelaar.
Tijdens de normale werking regelt de EXV de afzuiging oververhitting naar een doelwaarde die binnen een vooraf ing esteld
bereik kan variëren
De EXV regelt de afzuiging oververhitting binnen 0.5°C in stabiele omstandigheden (stabiel watercircuit, statische
capaciteit compressor, en stabiele condensatietemperatuur).
De doelwaarde wordt naar behoefte aangepast om de afvoer oververhitting binnen een veilig operationeel bereik te
houden, afhankelijk van het koelmiddel.
Maximale werkdruk [Maximale Operating Pressures]
De besturing van de EXV handhaaft de verdampingsdruk binnen het bereik gedefinieerd door de maximale bedrijf sdruk
(MOP). De waarde MOP is afhankelijk van het type koelmiddel.
Overgangen tussen besturingsstatussen [Transitions Between Control States]
Wijzigingen van de EXV-besturing tussen Bediening Opstarten [Startup Operation], het normale proces [Normal Operation]
of Handmatige bediening [Manual Control], verlopen soepel door de EXV-positie geleidelijk te wijzigen in plaats van alles
tegelijk te wijzigen. De wijziging voorkomt dat het circuit instabiel wordt en als gevolg van een alarm moet worden
uitgeschakeld.
8.7
Vloeistof-injectie [Liquid Injection]
Vloeistof-inject wordt geactiveerd wanneer het circuit in bedrijf is en de perstemperatuur stijgt boven het instelpunt voor
activatie vloeistof-injectie.
De vloeistofinspuiting wordt uitgeschakeld wanneer de afvoertemperatuur afneemt tot onder het instelpunt activering met
een verschil van 10°C.
D–EOMWC00A07-16_02NL
Gebruiksaanwijzing
36/83