Verlichting en zicht
Automatische verlichting
Automatische verlichting
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
AUTO staat, worden het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is.
De sensor bevindt zich onderaan de voorruit.
Dek de lichtsensor niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan
niet meer geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
Als de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat, terwijl het contact in de stand "LOCK"
of "ACC" staat of als de sleutel uit het contact
wordt verwijderd, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
42
Koplampen in hoogte
verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0.
Alleen bestuurder of bestuurder +
1 passagier voorin.
1 of 2.
4 personen (inclusief bestuurder).
3.
4 personen (inclusief bestuurder) +
maximaal toegestane belading.
4.
Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
De stand "0" is de basisinstelling.
Ruitenwisserschakelaar
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de
hendel A en de ring B.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.