STARTEN EN RIJDEN
Contactstanden
In elke contactstand zijn verschillen-
de voertuigfuncties beschikbaar. Om
de contactstand vanuit modus 0 (inac-
tief, met de auto ontgrendeld en het be-
stuurdersportier geopend) te wijzigen,
drukt u op START/STOP ENGINE ZON-
DER de koppeling (handgeschakelde
voertuigen) of het rempedaal (voertui-
gen met automaat) in te trappen.
Contactstand I (Convenience)
Als de sleutelhanger gedetecteerd is,
drukt u kort op START/STOP ENGINE
om van stand 0 naar stand I te gaan.
Contactstand II (Active)
Als de sleutelhanger is gedetecteerd,
drukt u ongeveer 5 seconden lang op
START/STOP ENGINE om van stand 0 of
I over te schakelen naar contactstand II.
40
De motor starten
– Zorg ervoor dat u de sleutelhanger bij
u hebt.
– Handgeschakelde voertuigen: Zet
de versnelling in neutraal en trap het
koppelingspedaal in.
– Voertuigen met automaat: Selecteer
P - Park of N - Neutral en oefen lichte
druk uit op het rempedaal.
– Til de achterkant van het klepje van
de knop START/STOP ENGINE op.
– Druk op START/STOP ENGINE en laat
deze los. De autostartfunctie bedient
de startmotor tot het voertuig start.
Noodstart
Er verschijnt een bericht op het be-
stuurdersdisplay als de batterij van de
afstandsbediening bijna leeg is en niet
gedetecteerd kan worden.
SLEUTEL NIET IN AUTO
Als deze melding verschijnt en de motor
slaat niet aan:
– Plaats de sleutelhanger in de uitsparing
aan de achterzijde van het opbergvak in
de armsteun van de middenconsole.
– Druk op de startknop.
– Het alarm wordt gedempt en is uitge-
schakeld.