12.
Flipfunctie
De quadrocopter is in elke vliegmodus in staat om indien nodig ook omwentelingen (flips) te vliegen. De eerste flips
moeten bij windstilte buiten gebeuren. Laat de quadrocopter daarvoor tot ca. 1 - 2 m veiligheidshoogte opstijgen en
vervolgens ter plaatse zweven.
Druk nu van bovenaf op de stuurknuppel voor de nick- en
rollfunctie (zie ook afbeelding 1, pos. 3).
De zender gaat naar de flipmodus en geeft korte geluids-
signalen in snelle volgorde weer.
Beweeg de stuurknuppel voor de nick- en rollfunctie nu
snel tot aan de aanslag in de richting waarin de quadro-
copter moet overslaan en voer de stuurhendel onmiddel-
lijk terug naar de middelste stand.
De quadrocopter zal de overslag in de gewenste richting
uitvoeren en de zender beëindigt daarna de flipmodus.
Om nog een flip te kunnen vliegen, moet de drukknop
voor de flip-functie opnieuw worden ingedrukt.
Afbeelding 14
21