k Filmopnamen
Voor het maken van filmopnamen kan de ISO-snelheid niet worden
uitgebreid naar L (gelijk aan ISO 50).
Wanneer u overschakelt van foto's naar filmopnamen, moet u de
instellingen voor de ISO-snelheid controleren voordat u filmopnamen
gaat maken.
Tijdens filmopnamen kunt u de sluitertijd of het diafragma beter niet
aanpassen. Als u dit wel doet, kan de veranderde belichting zichtbaar
zijn in de opname of tot meer ruis leiden bij hoge ISO-snelheden.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van circa 1/25 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe
korter de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp
eruit zal zien.
De minimale sluitertijd voor filmopnamen bij een hoge framerate is
1/125 seconde voor NTSC en 1/100 seconde voor PAL.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Als u de sluitertijd of het diafragma niet kunt instellen in stap 4, zet u de
schakelaar <R> naar links en draait u aan het instelwiel <6> of <5>.
Als onder [83: Aangepaste bediening] de optie [
(vasth.,
(pag. 506), kunt u belichtingscorrectie instellen terwijl ISO auto is ingesteld.
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen. Als u de ISO-snelheid hebt vergrendeld
tijdens de filmopname, kunt u dit annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De ISO-snelheid blijft vergrendeld tot u op de knop <S> drukt.)
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator (pag. 344)
het verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer
dat u op de knop <A> drukte.
Wanneer de camera klaar is om opnamen te maken in de modus <a> en
u op de knop <B> drukt, wordt het histogram weergegeven.
342
dr.)] of [
: Bel.comp. (vasth.,
: Bel.comp.
dr.)] is ingesteld