Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen gewist van de eerder vastgelegde beeldstijl die
door de gebruiker is aangepast wanneer u de basisbeeldstijl in
stap 5 wijzigt.
Als u [55: Wis alle camera-instellingen] (pag. 77) uitvoert, worden alle
stijlen en instellingen voor [Gebruiker *] teruggezet op de
standaardwaarden.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
Selecteer een parameter.
6
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] of [Scherpte]) die u wilt
instellen en druk vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
7
Pas het niveau van het effect (de
parameter) naar wens aan en druk
vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen'
(pag. 187) voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen
vast te leggen. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
A Een beeldstijl vastleggenN
191