Rijden
8. Ingestelde snelheid.
9. Snelheid voorgesteld door
snelheidlimietherkenningssysteem.
Inschakelen/onderbreken
F Draai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
144
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F druk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid op
basis van de door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid:
F de door het systeem gedetecteerde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan,
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als deze een langere periode wordt
overschreden, wordt een hoorbare
waarschuwing geactiveerd.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.