Gebruikshandleiding
1. Transport en opslag
• De gasdrukregelaar moet in de originele verpakking getransporteerd en opgeslagen worden.
• Transport en opslagtemperatuur -30 tot + 60 °C,
• Impulsbelastingen (schokken) dienen te worden voorkomen,
• De beschermstickers en doppen dienen pas verwijderd te worden tijdens de montage van
de regelaar in het gasdrukregelstation om te voorkomen dat er vuil in de gasdrukregelaar
komt,
• De gasdrukregelaar moet gehesen worden aan de hijsogen. Het is niet toegestaan dat het
gehele gasdrukregelstation gehesen wordt d.m.v. deze hijsogen.
2. Montagevoorschriften
De gasdrukregelaar is ontworpen om toegepast te worden in gasdrukregelstations die
ontworpen zijn volgens de NEN1059 : 2019. De gasdrukregelaar is duurzaam behandeld tegen
corrosie en behoeft geen verdere oppervlaktebehandeling. Eventuele beschadigingen moeten
zorgvuldig hersteld worden. Zowel de koppelingen van de regelaar alsmede van de
stuurdrukregelaar maken deel uit van het ontwerp en mogen daarom niet verwijderd c.q.
uitgewisseld worden.
Controleer of de gasdrukregelaar niet beschadigd is geraakt tijdens het transport of opslag en
dat deze geschikt is voor de toepassing. Let hierbij vooral op medium en druk- en
temperatuurbereik. Voorkom tijdens de montage overmatige spanningen en/of
impulsbelastingen (schokken b.v. door hamer). Inbouw is mogelijk in zowel horizontale alsmede
verticale positie. De regelaar dient zo ingebouwd te worden dat de, op het huis aangegeven, pijl
in overeenstemming is met de stromingsrichting van het gas. Na montage van de regelaar in
het station, dienen de hijsogen en onderliggende labels vervangen te worden door de
meegeleverde sluitringen en bouten.
De stuurdrukregelaar is standaard aan de rechterzijde van de regelaar gemonteerd en kan
eenvoudig naar de linkerzijde verplaatst worden door het verplaatsen van de originele
aansluitingen (snijringkoppelingen) en leidingen. Indien een andere plaats gewenst is, mag de
stuurdrukregelaar in iedere positie, maar wel zo dicht mogelijk bij de regelaar, gemonteerd
worden. Let op dat de originele aansluitingen (snijringkoppelingen) toegepast blijven worden
i.v.m. restricties. De maximaal toegestane lengte van de meetleiding van de stuurdrukregelaar
bedraagt 4 meter. Door het verplaatsen van de stuurdrukregelaar kan het voorkomen dat de
stuurdrukregelaar opnieuw ingesteld moet worden.
De veiligheidsafslagklep kan in vier posities op het regelaarhuis gemonteerd worden.
Ademopeningen aangeduid met "P atmospheric breather" dienen altijd horizontaal of naar
onderen gericht te zijn om indringen van vuil en vocht te voorkomen. De leidingen van de
RS350S moeten worden aangesloten op een centraal drukmeetpunt volgens figuur 1.
De leidingen dienen zo geplaatst te worden dat eventueel condensaat niet in de regelaar kan
stromen. Obstakels in de uitvoerleiding gepositioneerd nabij de regelaar, kunnen het gedrag
van de regelaar beïnvloeden. Zie NEN1059 voor voorschriften meetpunten.
DDD3102GHNL/07-2020/rev.A3
RS350S PN10
3