Kaarten gebruiken
puntpeilingen: dieptemetingen in- of uitschakelen en een gevaarlijke
diepte instellen.
veiligh.arcering: een geselecteerde diepte identificeren. Gebieden met
diepten die ondieper zijn dan de opgegeven waarde zijn blauw gearceerd
weergegeven, terwijl gebieden die dieper zijn dan de opgegeven waarde
wit zijn gearceerd. De contour wordt altijd getekend op de geselecteerde
diepte of dieper.
Symbolen: de symboolvoorkeuren wijzigen.
•
grootte navig.kenmerken: hiermee past u de grootte van de
navigatiesymbolen op de kaart aan.
•
Type navig.kenm.: hiermee stelt u de symbolenset voor de
navigatiekenmerken in (NOAA of IALA).
•
Nuttige punten op land: hiermee schakelt u de weergave van nuttige
punten op land (POI's) in of uit.
•
Lichtsectoren: hiermee kunt u de sector waarin een navigatielicht
zichtbaar is in- en uitschakelen. Selecteer aan als u de lichtsectoren
wilt filteren op basis van het zoomniveau.
•
Kaartgrenzen: schakel bij het laden van BlueChart g2 Vision
SD-kaarten de kaartgrenzen in als u wilt zien welk gebied een kaart
bestrijkt.
•
fotopunten: hiermee schakelt u camerapictogrammen
in of uit wanneer u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt.
4
De splitskaart gebruiken
Gebruik de splitskaart om de navigatiekaart tegelijkertijd bij twee
verschillende zoomniveaus weer te geven.
Op de bovenste helft van het scherm wordt tien keer sterker ingezoomd dan
op de onderste helft van het scherm. Met de bereik-toetsen (-/+) bepaalt u
(pagina
20)
het zoomniveau.
Druk op
MENU
Splits kaart
(met een BlueChart g2 Vision-kaart)
om extra instellingen weer te geven
GPSMAP 400-/500-serie - Gebruikershandleiding
(pagina
9).