AUTOGORDELS
(3/5)
Als er, afhankelijk van de auto, iemand op
de stoel zit en een van de twee veiligheids-
gordels niet is vastgemaakt of wordt los-
gemaakt terwijl de auto sneller dan circa
20 km/u rijdt, knippert het controlelampje
ß
en klinkt er gedurende circa 120 se-
conden een pieptoon.
NB: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan in sommige gevallen het
waarschuwingslampje inschakelen.
1.14
6
7
B
Waarschuwing van het niet
dragen van de achtergordel
(afhankelijk van de auto)
Het waarschuwingslampje B
schijnt op het centrale display als het con-
tact wordt ingeschakeld. Ook verschijnen
de pictogrammen 6 en 7 om de bestuurder
te informeren over de bevestigingsstatus
van elk van de veiligheidsgordels achterin,
iedere keer als:
– het contact wordt aangezet;
– er een portier wordt geopend;
– een autogordel achter wordt vast- of los-
gemaakt.
Werking van de pictogrammen 6 en 7:
– rood lampje: autogordel niet vastge-
maakt;
– groen lampje: autogordel vastgemaakt.
Bij een voertuigsnelheid minder dan circa
20 km/u verschijnen het controlelampje B
en de pictogrammen 6 en/of 7 gedurende
circa 60 seconden, telkens wanneer een
van de veiligheidsgordels achter wordt vast-
of losgemaakt.
Als de voertuigsnelheid 20 km/u bereikt of
overschrijdt en een van de veiligheidsgor-
dels achter tijdens de rit wordt losgemaakt:
– het controlelampje B
en
– klinkt ongeveer 30 seconden een piep-
toon;
en
ß
– de pictogrammen 6 en/of 7 verschijnen
minimaal 60 seconden;
ver-
en
– de aanduiding van de betrokken stoel
wordt rood.
ß
knippert;