DriveControl 20
Versie 2.1 (06/2014) nl
Vertaling van de originele gebruiksaanwijzing
Interroll DriveControl 20 / DriveControl 54
Montage en installatie
Installatie van de DriveControl 20/54 in een transportsysteem
4 Zoek een effen oppervlak, waarop de DriveControl kan worden gemonteerd.
4 Gebruik de DriveControl als sjabloon en markeer het midden van beide montagegaten.
Afstand tussen de montagegaten zie "Afmetingen", Pagina 14.
4 Boor twee montagegaten met ø 5,6 - 6 mm (0,22 - 0,24 in) op de plaats van de
markeringen.
4 Schroef de DriveControl vast.
4 Controleer of er in de behuizing geen sprake is van verwringingen.
Elektrische installatie
De DriveControl 20/54 is uitgerust met een interne, niet vervangbare zekering die uitsluitend
als beveiliging voor het apparaat bedoeld is. De exploitant moet zelf zorgen voor de
beveiliging van de toevoerleidingen.
Benodigde leidingen:
Aansluiting
Ingangen/uitgangen
Spanningstoevoer
4 Realiseer de aderafsluitingen volgens de adviezen van de contactfabrikant.
4 Steek de leidingen van de ingangen/uitgangen met behulp van het gele hulpgereedschap in
de contrastekker (zie "Ingangen en uitgangen", Pagina 19).
4 Steek de leidingen van de spanningstoevoer met behulp van het zwarte hulpgereedschap in
de contrastekker.
4 Steek de contrastekker in de DriveControl.
4 Stel eventueel de DIP-schakelaars in overeenkomstig de gestelde eisen (zie "Werking",
Pagina 25).
4 Steek de stekker van de RollerDrive zo in dat op de DriveControl het opschrift "RD" leesbaar
is en op de stekker het opschrift " EC310" aar achteren wijst, dus niet leesbaar is.
Doorsnede van de geleider
Fijne draad: 0,08 tot 0,5 mm
Fijne draad met huls voor aderuiteinde: 0,25 tot 0,34 mm
(AWG 24 tot 22)
Afstriplengte: 5 tot 6 mm (0,2 tot 0,24 in)
Fijne draad, H05(07) V-K: 1,5 mm
(optioneel met huls voor aderuiteinde volgens DIN46228/1)
Afstriplengte: 6 tot 7 mm (0,24 tot 0,27 in)
(AWG 28 tot 21)
2
(AWG 16)
2
2
17