De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of het systeem
omstandigheden met slecht zicht detecteert (zoals
mist, zware regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit controlelampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
► Schakel de koplampen handmatig tussen
dimlicht en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
► U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera
gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp vóór
tijdens het rijden met dim- of groot licht wordt
ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig
in de stad, op bochtige wegen, kruispunten,
parkeergarages enz).
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen / uitschakelen
Met BLUETOOTH-audiosysteem met
touchscreen of MyCitroën Play
Deze functie wordt geconfigureerd via het
menu Rijverlichting op het touchscreen.
Met MyCitroën Drive
Deze functie wordt geconfigureerd via het
menu Auto op het touchscreen.
Met MyCitroën Drive Plus
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen > Voertuig van het
touchscreen.
Verlichting en zicht
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
– bij een geringe stuuruitslag.
– bij snelheden boven 40 km/h.
– als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse
omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was,
kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken. U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
4
71