De functie constante testspanning biedt twee mogelijkheden:
•
Als u kort op de knop ON/START drukt, wordt de ingestelde
testspanning U
uitgevoerd en de isolatieweerstand R
N
gemeten. Als de meetwaarde stabiel is (bij hoge leidingcapa-
citeiten kan de inslingertijd enkele seconden bedragen) wordt
de meting beëindigd en de laatste meetwaarde voor R
U
weergegeven. U is de spanning die tijdens en na de
ISO
meting op de meetpennen wordt gemeten. Deze daalt na het
meten tot een waarde onder de 10 V, zie paragraaf „Meetob-
ject ontladen".
of
•
Zolang u op de knop ON/START drukt, wordt de testspanning
U
uitgevoerd en de isolatieweerstand R
N
knop pas los als de meetwaarde stabiel is (bij hoge
leidingcapaciteiten kan de inslingertijd enkele seconden
bedragen). De spanning U die tijdens de meting wordt
gemeten, stemt hierbij overeen met de spanning
knop ON/START heeft losgelaten, wordt de meting afgesloten
en wordt de laatste meetwaarde voor R
ven. U daalt na het meten tot een waarde onder 10 V, zie
paragraaf „Meetobject ontladen".
❏ Keuze van de polen rapporteren
Alleen voor het rapporteren kunnen hier de polen worden aange-
geven, waartussen er gemeten wordt. De informatie is niet van
invloed op de daadwerkelijke keuze van meetpennen of de polen.
❏ Limieten – Instellen van de grenswaarde
U kunt de grenswaarde van de isolatieweerstand instellen. Als er
meetwaarden onder deze grenswaarde optreden, dan brandt de
rode LED U
/R
. U kunt kiezen uit grenswaarden tussen 0,5 M
L
L
und 10 M. De grenswaarde verschijnt boven de meetwaarde in
beeld.
Meting starten – stijgende testspanning (hellingfunctie)
Kort indrukken:
Snel omschakelen van de polariteit, als de parameter op AUTO is inge-
steld: 01/10 ... 10/10: L1-PE ... L1-L3
Opmerking
Bij de keuze van een „Halfautomatische polariteitswissel"
(zie hoofdst. 5.8) wordt in de plaats van de helling het
symbool voor halfautomatische polariteitswissel weerge-
geven.
Algemene instructie voor isolatiemeting met hellingfunctie
De isolatiemeting met hellingfunctie is bedoeld voor de volgende
functies:
•
Het opsporen van zwakke plaatsen in de isolatie van de meet-
objecten
•
Het bepalen van de aanspreekspanning resp. het testen van
de correcte werking van spanningsbegrenzende bouwele-
menten. Dit kunnen bijvoorbeeld varistoren, overspanningsbe-
grenzers (bv. DEHNguard® van Dehn+Söhne) of vonkbrug-
gen zijn.
De meetspanning van de tester stijgt continu bij deze meetfunctie,
maximaal tot de gekozen grensspanning. De meetprocedure
GMC-I Messtechnik GmbH
wordt gestart met de knop „START/STOPP" en verloopt auto-
noom totdat zich één van de volgende gebeurtenissen voordoet:
•
ISO
•
of
en
ISO
•
Er wordt bij het meten van de isolatie met hellingfunctie een
onderscheid gemaakt tusssen de volgende drie procedures:
Testen van overspanningsbegrenzers of varistoren
gemeten. Laat de
ISO
resp. bepalen van hun aanspreekspanning:
–
. Als u de
ISO
en U
weergege-
–
ISO
ISO
Bepalen van de aanspreekspanning van de vonkbruggen:
–
–
Opsporen van zwakke plaatsen in de isolatie:
–
–
Meting starten – constante testspanning
voor continue meeting
ingedrukt houden:
Snel omschakelen van de polariteit, als de parameter op AUTO is inge-
steld: 01/10 ... 10/10: L1-PE ... L1-L3
de gekozen grensspanning wordt bereikt,
de ingestelde grensstroom wordt bereikt,
er is een doorslag (bij vonkbruggen).
Kies de maximale spanning zodanig dat de te verwachten
doorslagspanning van het meetobject ongeveer in het tweede
derde gedeelte van de maximale spanning ligt (neem eventu-
eel het gegevensblad van de fabrikant in acht).
Keuze van de grensstroomsterkte volgens de eisen resp.
gegevens in het gegevensblad van de fabrikant (karakteristiek
van het meetobject).
Kies de maximale spanning zodanig dat de te verwachten
doorslagspanning van het meetobject ongeveer in het tweede
derde gedeelte van de maximale spanning ligt (neem eventu-
eel het gegevensblad van de fabrikant in acht).
Keuze van de grensstroomsterkte volgens de eisen in het
bereik 5...10 μA (bij grotere grensstromen is de responsie
hierbij te onstabiel, zodat er foutieve meetresultaten kunnen
ontstaan).
Keuze van de maximale spanning zodanig dat deze de toege-
laten isolatiespanning van het meetobject niet overschrijdt.
Men kan ervan uitgaan dat een isolatiefout reeds optreedt bij
een aanzienlijk kleinere spanning, als de maximale spanning in
verhouding kleiner wordt gekozen (maar minstens groter is
dan de doorslagspanning die wordt verwacht) - de stijging
van de helling vermindert hierdoor (verbeterde meetnauwkeu-
righeid).
Keuze van de grensstroomsterkte volgens de eisen in het
bereik 5...10 μA (vgl. instelling bij vonkbruggen).
Opmerking
Tijdens de isolatieweerstandsmeting worden de batte-
rijen van het apparaat sterk belast. Druk alleen zolang op
de knop Start ▼ bij de functie „constante testspanning"
(als continue meting vereist is) totdat de weergave stabiel
is.
45