Installatie
Installatie externe eenheid
INSTALLATIEPLAATS
– Installeer de externe eenheid alleen
buitenshuis.
– De maximale afstand tussen de inter-
ne en de externe eenheid bedraagt
50m, beperkt tot de max. lengte van
de BUS-verbinding tussen interne en
externe eenheid.
– De externe eenheid mag alleen wor-
den opgesteld op oppervlakken die
geschikt zijn voor het gewicht ervan.
– De externe eenheid moet langs alle
kanten bereikbaar zijn in overeenstem-
ming met de afmetingen zodat de no-
dige werkzaamheden voor installatie
en onderhoud kunnen worden uitge-
voerd.
– Minstens 3m afstand tussen de uitlaat-
zijde en muren, voetpaden, terrassen;
de afgevoerde lucht is immers veel
kouder dan de omgevingstemperatuur,
waardoor er een risico is op ijsvorming
bij een buitentemperatuur van minder
dan 10 °C.
– Installeer de afvoerzijde niet tegen de
hoofdwindrichting in en kies door-
gaans een locatie die zo veel mogelijk
tegen de wind beschermd is.
– Installeer de warmtepomp niet in nis-
sen. Dit kan leiden tot problemen bij de
luchttoevoer of in de ontdooimodus.
– De luchtinlaat moet worden be-
schermd tegen corrosieve stoffen zoals
ammoniak, chloor enz.
– Vermijd opstelling van de externe een-
heid vlak bij warmtepompen en gaslei-
ding.
– De afstand tussen de warmtepomp en
de afvoerpijpen moet minstens 1,5m
zijn, anders bestaat er een risico op be-
vriezing.
28 / NL
– Zorg ervoor dat de verdamper of de
condensaatafvoer niet vervuild kan ra-
ken door de omgeving waarin ze zijn
geplaatst (bv. door bladeren).
– Tijdens het ontdooien kan er zich wa-
terdamp vormen op de verdamper.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden bij de selectie van de plaats
van installatie.
– Houd rekening met zowel normale als
abnormale sneeuwval op de plaats van
installatie. Indien nodig, raden we aan
basis aan met een hoogte van minstens
300mm. Bij zwaardere sneeuwval dient
u te verzekeren dat zowel de verdam-
per als de luchtuitlaat altijd sneeuwvrij
zijn.
– Positioneer de externe eenheid zo dat
ze niet beschadigd kan raken door
sneeuw of water dat van het dak komt.
Indien nodig, moet een beschermend
afdak worden voorzien. Zorg er bij de
keuze van de hoogte van het afdak wel
voor dat de bovenkant van de externe
eenheid altijd bereikbaar blijft.
– Vermijd positionering op plaatsen die
vrij moeten blijven voor toegang tot
deuren en/of gangen.
– Plaats de externe eenheid, indien mo-
gelijk, niet in nissen, tussen wanden
of op verlaagde en nauwe plaatsen.
Dit kan tot problemen in de luchttoe-
voer en tot meer lawaai leiden. Bij te
weinig luchttoevoer wordt gekoelde/
verwarmde lucht terug aangezogen,
vermindert de efficiëntie van de ver-
warmingsmodus en kunnen zich fou-
ten voordoen tijdens het ontdooien.
– Afhankelijk van de regionale voorschrif-
ten dient u het systeem in een blik-
sem- en overspanningsbeveiliging te
integreren.
– Wanddoorvoeren en kabelgoten moe-
ten water- en luchtdicht zijn.
– Zorg ervoor dat thermische isolatie,
elektrische kabels, installatiekanalen/
buizen enz. beschermd zijn tegen me-
chanische schade, alsook dat ze be-
stand zijn tegen de weersomstandig-
heden en UV-straling
Montage op plat dak
Bij installatie van de externe eenheden
op een plat dak kunnen, afhankelijk van
de windbelastingzone en de hoogte van
het gebouw, aanzienlijke windbelastingen
voorkomen.
De externe eenheid mag niet op daken
worden geïnstalleerd zonder speciale sta-
tische berekeningen uitgevoerd door een
bouwkundig ingenieur, bv. in overeen-
stemming met DIN 1991-1-4, en zonder
speciaal bevestigingsmateriaal.
Positioneer de afvoerzijde niet in de
hoofdwindrichting. Indien nodig, voor-
ziet u een muur aan de inlaatzijde om te
voorkomen dat de ventilator door de wind
wordt aangedreven.
Geluidsontwikkeling
Bij de keuze van de plaats van installatie
moeten de specifieke nationale wetten en
voorschriften inzake geluidsemissie wor-
den nageleefd.
Plaats het apparaat niet naast of onder ra-
men in woonruimten, en vooral niet naast
of onder slaapkamerramen.
De warmtepompen worden gekenmerkt
door hun geruisloze werking. Fouten tij-
dens de installatie kunnen in ongunstige
omstandigheden echter leiden tot onge-
wenst lawaai. Bij de planning van warm-
tepompsystemen moet een nauwkeurige
evaluatie van de geluidsemissie worden
uitgevoerd.