Installeren en montage
20
1.
Controleer of de montagelocatie voldoet aan de eisen aan de
temperatuur, veiligheid, plaats, vochtigheid, etc.
Specificaties voor de montagelocatie
Op de montagelocatie moeten bij voorkeur de
volgende omstandigheden heersen:
Een droge zone, waarbij het niet noodzakelijk
–
is dat het een aparte ruimte is.
Een zone die kan worden afgesloten, zodat
–
alleen bevoegde medewerkers toegang
hebben.
Een omgevingstemperatuur van minimaal
–
+10 °C, anders is een verwarming noodzake‐
lijk.
Een omgevingstemperatuur van maximaal
–
+35 °C, anders moet een airconditioning
worden geïnstalleerd.
Het moet mogelijk zijn een rioolaansluiting,
–
een ontluchting en ontluchtingsopeningen te
monteren.
Voor het waarborgen van een correcte montage
kan ook een eigen montagetekening met de
juiste afmetingen worden gemaakt. Gebied en
positie voor de montage worden op basis van de
geleverde tekeningen bepaald.
VOORZICHTIG!
Verontreinigingen in de leidingen kunnen compo‐
nenten in de installatie later zwaar beschadigen.
–
Zorg dat alle leidingen vrij zijn van bramen,
spanen en andere verontreinigingen, voordat
ze worden verbonden met de installatie.
VOORZICHTIG!
De vulniveauschakelaars kunnen later defect
raken.
–
Zorg dat na het installeren geen vuil in de
tank achterblijft.
2.
Het gebied vrijmaken waar de installatie moet worden geïn‐
stalleerd
Controleer of in de zone van de installatie geen
hindernissen zijn.
Zorg voor onderhoudswerkzaamheden voor en
naast de installatie voor een vrije ruimte van
circa 1 m.
Er moet ruimte zijn voor een afvoeraansluiting,
afvoerkanalen en beluchting. De afvoeraanslui‐
ting bevindt zich onder de installatie.
3.
De kunststofomwikkeling van de installatie verwijderen.
i