Vooringestelde witbalans (
1 [Menu] t [Helderheid/kleur] t [Witbalans] t gewenste stand.
2 Pas, naar behoefte met [Optie] t de kleurtint aan.
Met een aanpassing naar + wordt het beeld roder en met een aanpassing naar – wordt het
beeld blauwer.
Kl.temp./Filter
1 [Menu] t [Helderheid/kleur] t [Witbalans] t [Kl.temp./Filter].
2 [Optie] t gewenste waarde.
Kleurtemp.
Kleurfilter
Eigen witbalans
1 [Menu] t [Helderheid/kleur] t [Witbalans] t [Eigen instelling].
2 Houd de camera zo dat het witte gebied het AF-gebied in het midden
volledig bedekt en druk vervolgens op de ontspanknop.
De sluiter klikt en de geijkte waarden (kleurtemperatuur en kleurfilter) worden weergegeven.
3 De eigen witbalansinstelling oproepen, [Menu] t [Helderheid/kleur] t
[Witbalans] t [Eigen].
Opmerking
• Als de flitser afgaat wanneer op de ontspanknop wordt gedrukt, wordt een speciale witbalansinstelling
opgeslagen waarbij rekening wordt gehouden met het flitslicht. Gebruik bij latere opnamen ook de flitser.
Hoe hoger het getal is, des te roder het beeld wordt, en hoe lager
het getal is, des te blauwer het beeld wordt. (De
standaardinstelling is 5500 K.)
De kleur kan, gebaseerd op de ingestelde kleurtemperatuur als
standaard, worden gecompenseerd naar G (Groen) of M
(Magenta). Hoe hoger het getal, des te meer wordt de kleur
gecompenseerd. (De standaardinstelling is 0.)
)
NL
71