~
TECHNISCHE GEGEVENS
FREQUENTIE
Frequentiegebied
De rechter frequentieschaal omvat een gebied van 0-1000 I-lz, de linker
frequentieschaal een gebied van 0-15 000 Hz. De aanwijzingen van de
twee schalen moeten bij elkaar worden opgesteld.
Frequentienauwkeurigheid
Schaal
Frequentie
Maximum frequentieafwijking
na het ijken van de schaal
rechts
30 —
200 Hz
~2Hz
rechts
200 —
1000 Hz
~ 1%
~
links
] 000 — 15 000 Hz
±1%
* zie blz. 12.
Wanneer het apparaat 10 minuten ingeschakeld is bedraagt het frequen-
tieverloop gedurende de eerste 3 uren minder dan 20 Hz. Daarna treedt
praktisch geen verloop meer op.
Wanneer gedurende 1 minuut een geleidelijke netspanningsvariatie op-
treedt tot een waarde van + of — 10 % van de nominale waarde, ver-
andert de frequentie minder dan 3 Hz.
E LEKTRONENSTRAALINDICATOR
De elektronenstraalindicator kan worden gebruikt wanneer Sk2 in de
stand „FREQ." staat. (De anodespanning is dan ingeschakeld.) De ge-
voeligheid is onafhankelijk van de uitgangsspanning.
UITGANG
Uitgangsspanning
Met Skl in de stand „I-II" is de spanning tussen Bul en Bul direct afleesbaar
op de schaal van Rl (0-25 V). De afwijking van deze schaal is max. 5
van de eindwaarde. De max. spanning kan door middel van R3 (zieblz. 17)
eventueel worden opgevoerd tot tenminste 32 V.
Het bovenstaande geldt ook voor de stand „I-1000 S2", mits tussen Bul
en Bul een uitwendige weerstand van 1000 ohm is aangesloten.
In de volgende drie standen van Skl is bij juiste aanpassing het afgegeven
vermogen ongeveer gelijk aan dat in de tweede stand. Hieruit kan bij
benadering de uitgangsspanning worden berekend (zie ook blz. 16).
R
~