6.5 Warmwatervoorziening
3
1
2
thermostatisch mengventiel,
inlaatcombinatie en
doseerventiel
figuur 7
instellen thermostatisch
mengventiel
figuur 7a
6.6 Condensafvoerleiding
14
Monteer de drinkwaterinstallatie volgens de huidige regelgeving.
De ketelleidingen van de warmwatervoorziening moeten door middel van een knelfit-
ting aangesloten worden op de installatie. De ketel is voorzien van een inlaatcom-
binatie met een veiligheidsventiel van 8 bar (1). Zie figuur 7. Deze is samen met de
condensafvoer en de afvoer van het CV-veiligheidsventiel (3 bar) aangesloten op
één rioolaansluitleiding.
Voor de inlaatcombinatie is in de koudwaterleiding een doseerventiel (2) gemonteerd.
Het doseerventiel zorgt ervoor dat er een hoeveelheid water geleverd wordt die een
gegarandeerde temperatuur van 60°C heeft (uitgaande van een koudwatertempe-
ratuur van 10°C). De hoeveelheid water wordt nagenoeg niet beïnvloed door de
waterdruk.
De uitstroomtemperatuur is in te stellen door middel van het thermosta-
tisch mengventiel (3) onder de boiler. Standaard fabrieksinstelling = 60°C.
Zie figuur 7 en 7a.
Indien de waterhoeveelheid niet wordt gehaald volgens de specificaties (zie tabel op
pagina 34) adviseren wij het binnenwerk uit het doseerventiel te verwijderen.
De ATAG CV-ketels produceren condenswater. Dit condenswater moet afgevoerd
worden, anders zal de ketel niet meer functioneren.
De gezamenlijke condensafvoerleiding dient door middel van een open verbinding
aangesloten te worden op de riolering. Hiermee wordt voorkomen dat eventuele
rioolgassen in de ketel terecht komen. De rioolaansluiting moet een minimale diameter
van 32 mm hebben.
Monteer de condensafvoerleiding volgens de huidige regelgeving.
Op de gezamenlijke condensafvoerleiding zijn de volgende componenten
aangesloten:
-
Condensafvoer;
-
Overstortventiel;
-
Inlaatcombinatie (alleen Combi-ketels).
Het afvoeren van het condenswater op de hemelwaterafvoer is, met het oog
op bevriezingsgevaar, niet toegestaan.
Vul vóór het in bedrijf nemen van de ketel de sifon met water.