3 Installatie van de unit
worden gewijzigd. Raadpleeg de installatiehandleiding van de
binnenunit voor de manier waarop deze instelling kan worden
gewijzigd.
In omgevingen met omgevingstemperaturen tussen –7°C en –15°C
en afhankelijk van de hoogte van de unit moet soms een
bodemplaatverwarming (EKBPHT03D) worden geplaatst om ervoor
te zorgen dat de buitenunit kan blijven werken.
A (m)
2500
e
2000
d
1500
c
1000
b
500
-15
-10
A
Hoogte
T
Temperatuur
a
Geen speciale installatievereisten
b
Onder de 1000 m hoeft geen bodemplaatverwarming te
worden geplaatst. Stel [8-0E]=–15°C in.
c
Unit op een hoogte van 1000 m tot 1500 m –
bodemplaatverwarming nodig. Stel [8-0E]=–15°C in.
d
Unit op een hoogte van 1500 m tot 2000 m —
bodemplaatverwarming nodig en stel [8-0E]=–15°C in.
Als de unit zich binnen de 3 km van meren, vijvers,
stromen of rivieren bevindt, [8-0E]=–7°C.
e
De buitenunit kan niet werken onder de –7°C (enkel de
back-upverwarming kan werken). [8-0E]=–7°C.
3.1.3
Lengte koelmiddelleiding en
hoogteverschil
Wat?
Maximum toegestane leidinglengte
Minimum toegestane leidinglengte
Maximaal toegestaan hoogteverschil
3.2
De buitenunit monteren
3.2.1
De installatiestructuur voorzien
Gebruik een trilbestendig rubber (lokaal te voorzien) in gevallen
waar trillingen op het gebouw kunnen worden overgedragen.
Leg 4 sets met M8- of M10-funderingsbouten, moeren en vulringen
klaar (lokaal te voorzien).
Montagehandleiding
4
a
T (C°)
-7
-5
0
Afstand
20 m
3 m
20 m
(mm)
a
100 mm boven verwachte niveau van sneeuw
3.2.2
De buitenunit installeren
3.2.3
Afvoer voorzien
Controleer of het condenswater goed kan worden afgevoerd.
OPMERKING
Als de unit in een koude streek wordt geplaatst, moeten
gepaste voorzorgen worden genomen om ervoor te zorgen
dat het condenswater NIET kan bevriezen.
INFORMATIE
Voor meer informatie over de beschikbare opties, neem
contact op met uw verdeler.
1 Gebruik een afvoerplug voor de afvoer.
2 Gebruik een slang van Ø16 mm (lokaal te voorzien).
4× M8/M10
b
a
c
d
ERLA03DAV3
Daikin Altherma 3 R
4P596797-1B – 2023.12