D Bediening
1
Veiligheidsvoorschriften
Voordat de motor, rijaandrijving, transporteur, worm, balk of hefvoorzieningen warden
geactiveerd, dient men zich ervan te overtuigen dat er niemand werkzaamheden aan
of onder de machine uitvoert en dat er zich geen personen bevinden in de gevaren-
zone van de machine!
- De bedieningselementen uitsluitend bedienen wanneer de motor loopt, tenzij
anders is aangegeven!
Bij lopende motor nooit in de wormtunnel kruipen en nooit de bak of de transporteur
betreden. Levensgevaar!
- Tijdens het werk altijd controleren of er niemand in gevaar is!
- Ervoor zorgen dat alle beveiligingen en afdekkingen zijn aangebracht en goed zijn
bevestigd!
- Geconstateerde schade onmiddellijk verhelpen! Machines met gebreken mogen
niet worden gebruikt!
- Geen personen laten meerijden op de machine of de balk!
- Hindernissen verwijderen van het rijtraject en uit het werkgebied!
- Altijd proberen de van het verkeer afgekeerde bestuurderspositie te kiezen! Bedie-
ningspaneel en bestuurdersstoel vastzetten.
- Een veilige afstand aanhouden ten opzichte van overhangende constructies, ande-
re machines en overige gevaarlijke punten!
- Op oneffen terrein voorzichtig rijden om te voorkomen dat de machine wegglijdt,
kantelt of omvalt.
- In geen geval de bestuurdersstoel verlaten tijdens het rijden!
- Bij slecht zicht de verlichting inschakelen.
De machine altijd onder controle houden; niet proberen de machine zwaarder te be-
lasten dan zijn capaciteit toestaat!
D 1