Plaatsing en aansluiting
BELANGRIJK!
Vacuümslang
aansluiten op de
toevoer
42
> Gebruik geen starre verbindingsleidingen. Starre verbin-
dingsleidingen kunnen mechanische krachten tussen de
vacuümpomp en de toepassing overbrengen.
> Gebruik elastische slangen of veerlichamen om te voorko-
men dat mechanische krachten via starre verbindingsleidin-
gen worden overgedragen.
> Gebruik een vacuümslang die geschikt is voor het gebruikte
vacuümbereik en voldoende stabiliteit heeft.
> Houd de vacuümslang zo kort mogelijk.
> Sluit een vacuümslang met een maximaal mogelijke door-
snede aan.
> Sluit de vacuümpomp gasdicht op de vacuümpomp aan.
> Voorkom knikken in de vacuümslang.
De vacuümslang aansluiten
1.
1. Verwijder de blinde flens op de toevoerflens.
2. 2. Sluit een vacuümslang met kleine flens KF DN 16 gasdicht
op de aanvoerflens aan.
> Als alternatief kunt u een adapter tussen de kleine flens KF
DN 16 en de slangkoppeling gebruiken en daar een vacu-
umslang op aanbrengen. Borg de slangverbindingen op de
slangkoppelingen, bijv. met een slangklem.
> Installeer indien nodig een zuigleidingklep of afsluitklep in de
toevoerleiding om de vacuümpomp te beschermen tegen het
opwarmen of doordraaien van de toepassing.
5 Vacuümslang is aangesloten.
U krijgt een optimaal resultaat als u het onderstaande in
acht neemt:
> Sluit een zo kort mogelijke vacuümleiding met een
maximaal mogelijke doorsnede aan.
20997829_NL_RC6_V19_180324