15.5 Maximale werkdruk
De pompen zijn ontworpen voor een maximale werkdruk van 12
bar (175 PSI).
15.6 Minimale voordruk
De minimale voordruk "H" in meter opvoerhoogte die aan de zuig-
opening van de pomp tijdens bedrijf nodig is om cavitatie in de
pomp te voorkomen, kan berekend worden met de volgende for-
mule:
H = p
x 10,2 - NPSH - H
- H
b
f
v
Barometrische druk in bar. (Voor de barometrische druk
kan 1 bar worden aangehouden).
p
b
In gesloten systemen, is p
bar.
De NPSH-waarde in meter opvoerhoogte (te vinden in
de NPSH-curve bij het hoogste debiet dat de pomp zal
NPSH
leveren).
U kunt deze aflezen uit de curves in het databoekje.
H
Wrijvingsverlies in zuigleiding in meters opvoerhoogte.
f
Dampdruk in meters opvoerhoogte, met t
H
v
temperatuur. Zie afb. 31.
HSEF pompen conform EN
H
s
Veiligheidsmarge = minimaal 1,0 meter opvoerhoogte.
Als de berekende waarde van "H" positief is, kan de pomp
draaien met een maximale zuighoogte van "H" meter.
Als de berekende waarde van "H" negatief is, dan is een mini-
male zuighoogte van "H" meter nodig.
Relatie tussen dampdruk en vloeistoftemperatuur t
tm
(°C)
150
140
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Afb. 31 Dampdrukschaal
- H
s
gelijk aan de systeemdruk in
b
= vloeistof-
m
m
Hv
(m)
45
40
35
30
25
20
15
12
10
8,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,5
1,0
0,8
0,6
0,4
0,3
0,2
0,1
15.7 Maximale voordruk
De werkelijke voordruk en de druk terwijl de pomp tegen een
gesloten afsluiter draait, dient altijd lager te zijn dan de maximale
werkdruk. Zie paragraaf 15.5 Maximale werkdruk.
De druk terwijl de pomp tegen een gesloten afsluiter draait kunt u
vinden in het boekje bij de pompset.
15.8 Minimaal debiet
De pomp mag niet tegen een gesloten klep draaien
Voorzichtig
omdat dit een onaanvaardbare temperatuurstijging of
vorming van damp kan veroorzaken.
In pompsets met een watergekoelde dieselmotor wordt voor een
minimaal debiet van de pomp gezorgd door een leiding die de
persopening van de pomp verbindt met de warmtewisselaar van
de motor.
15.9 Toerental van de pomp
Het toerental van de pomp staat vermeld op het typeplaatje.
15.10 Draairichting
De draairichting van de pomp is met de klok mee, gezien vanaf
het uiteinde van de aandrijving. De juiste draairichting wordt aan-
gegeven met een pijl op het pomphuis.
15.11 Vloeistof- en omgevingstemperatuur
Vloeistoftemperatuur
De pomp is ontworpen voor vloeistoftemperaturen van maximaal
120 °C.
Pompset met watergekoelde dieselmotor:
De maximale vloeistoftemperatuur hangt af van de
N.B.
temperatuur van het koelmiddel die nodig is om de
dieselmotor te koelen. Zie de installatie- en bedie-
ningsinstructies van de dieselmotor.
Omgevingstemperatuur
De maximaal toelaatbare omgevingstemperatuur hangt af van de
aandrijving en de bedieningskast. Zie de installatie- en bedie-
ningsinstructies van de aandrijving en de bedieningskast.
15.12 Relatieve luchtvochtigheid
De relatieve luchtvochtigheid mag niet hoger zijn dan 80 %.
Anders kan de bedieningskast beschadigd raken. Als vochtigheid
een probleem is, installeer dan een kachel of verwarmingstoestel
met hydrostaat.
25