10.3.7
Auto-eco-functie
Via een aanlegsensor kunnen de ventilatorstanden afhankelijk van de watertemperatuur worden
geblokkeerd. Door deze toepassing kan een centrale verlaging of verhoging van de
watertemperaturen in het gebouw bij de betreffende Venkon worden geregistreerd en verwerkt.
Wanneer een aanlegsensor wordt gebruikt, moet DIP-schakelaar nr. 1 = ON worden gezet (zie
paragraaf 9 „Instelling apparaatuitvoering d.m.v. DIP-schakelaars").
10.3.7.1 Grenswaarde watertemperatuur tijdens verwarming
Parameter P10, P11, P12
Via parameters P10, P11, P12 worden de grenswaarden voor het inschakelen van de
ventilatorstanden tijdens verwarmen ingesteld.
Functie
P10
Grenswaardetemperatuur voor het vrijgeven van venti-
latorstand 1 tijdens verwarming
P11
Grenswaardetemperatuur voor het vrijgeven van venti-
latorstand 2 tijdens verwarming
P12
Grenswaardetemperatuur voor het vrijgeven van venti-
latorstand 3 tijdens verwarming
10.3.7.2 Grenswaarde watertemperatuur tijdens koeling
Parameter P14
Via parameter P14 wordt de grenswaarde voor het inschakelen van de ventilatorstanden tijdens
koeling ingesteld.
Functie
P14
Grenswaardetemperatuur voor het vrijgeven van de
ventilatorstanden tijdens koeling
KaControl voor Venkon
INSTALLATIE- EN BEDIENINGSHANDLEIDING
Standaard Min
29
33
37
Standaard Min
21
Venkon
1.48
Max
Eenheid
0
255
°C
0
255
°C
0
255
°C
Max
Eenheid
0
255
°C
43