Temperatuursensoren PT1000
XIII.3.
De temperatuursensoren zijn van het type PT1000. De plaats van elke temperatuursensor wordt aangegeven in hoofdstuk VII.1
Algemene samenstelling.
Onderstaande curve geeft de weerstandskenmerken weer van het sensorelement, afhankelijk van de temperatuur.
De sensor wordt simpelweg gecontroleerd met een ohmmeter en een referentiethermometer. De weerstand gemeten aan de
klemmen van de (losgekoppelde) sensorbekabeling moet binnen +/- 3% van de hierboven getoonde weerstandswaarde liggen voor
de equivalente temperatuur gemeten door de referentiesensor. Indien nodig moet de sensor worden vervangen. Indien de
controle van de sensor goed functioneert, en de regelaar toch een onjuiste waarde aangeeft, dan kan dit liggen aan foutieve
elektrische aansluitingen of een onjuiste offset die is ingesteld.
Sensor CO2-concentratie
XIII.4.
De CO
-sensor is geplaatst in het luchtafzuigcircuit (zie hoofdstuk VII.1 Algemene samenstelling) en mag niet worden verplaatst. Hij
2
laat de regelaar weten wat de CO
wordt. De CO
-sensor geeft de CO
2
door de regelaar kan worden geïnterpreteerd:
De omgevingslucht bevat van nature een variabele hoeveelheid CO
concentratie ligt in het algemeen altijd boven de 300 ppm voor een omgeving buiten een stad, en kan meer dan 700 ppm zijn in
een zeer dichtbevolkte stedelijke omgeving.
Z-FR-V0523-CSY-INM-Zehnder Eversky, nl
Kenmerken Temperatuursonde PT1000
-concentratie in de ruimte is, waarna de ventilatorsnelheid dienovereenkomstig aangepast
2
-concentratie (ppm) in de afgevoerde lucht door in de vorm van een analoog 0-10V-signaal dat
2
CO2-sensor
Uitgangssignaal (V)
CO2-concentratie (ppm in de lucht)
EVERSKY
Temperatuur (C°)
, afhankelijk van de plaats waar men zich bevindt. Deze
2
™
35/47